heb met de wereldse stichtelijkheid, de „religieuze” apparatuur van paarse gordijnen en effectberekening, met weeë largo’s, die langs de wegen van moderne geluidstechniek van boven op je neer dalen, met Êientimentsuitingen, die als zielig tegenwicht van de nuchterheid in het leven, zich bij de dood dikwijls op de meest ongeschikte ogenblikken ontladen.

Elke persoonlijke pretentie is weggedrongen, wanneer ik er op moet wijzen, dat door deze zwoele cultus in vertoning en aankleding, in dwaze aanspraken over en vooral tot de dode, in het geforceerd sentimentele en het ongezond religieuze, dat vol is van bijgeloof en waan, het eigenlijk, nuchtere, ware en warme woord van de Evangelieverkondiging, de boodschap van overwinning op zonde en dood, die het persoonlijk element een gepaste maar ondergeschikte plaats geeft, doch in geen geval laat domineren, op de achtergrond gedrongen wordt. Het is mij oniangs als ambtsdrager overkomen, dat de leider, een soort begrafenis-minister met een een enorme steek en een demonstratieve rok, mij er op attent maakte, nadat een stroom sprekers het woord gevoerd had, dat er voor mij nog enkele minuten overschoten! Er was tijdnood in het spel en misschien vrees voor een lange preek (in het algemeen niet geheel ongerechtvaardigd), maar toch was deze opmerking wel ’n weinig in strijd met de waardigheid van het ambt.

In de dodencultus van deze tijd speelt de neiging tot herbegrafenis een merkwaardige rol. Nu is dat enigermate begrijpelijk, wanneer men massagraven ontdekt, waar de lichamen zo maar in de grond gestopt zijn. Maar dan moest men m.i. toch niet verder gaan dan de opgraving, die identificering ten doei heeft, waardoor ook aan de nabestaanden de laatste zekerheid verschaft wordt. Voor deze lugubere bezigheid kan ik alleen maar de grootste eerbied hebben. Maar als men verder gaat, wordt dit naar mijn gevoelen een gesol met stoffelijke resten, waaraan ik weinig waarde hecht. Laat de doden de doden begraven ... En vooral komt de dodencultus om de hoek kijken, wanneer de Vaderlandse bodem een belangrijke plaats gaat innemen. Arme zeelui, die geen vaderlandse bodem hebben! Het begon al met de urnen, die men tegen de nodige contanten uit Duitsland kon krijgen, terwijl men achter de indentiteit wel ’n groot vraagteken kon zetten. Het laatste gerucht is, om ook de gevallenen in Indonesië in deze zielige verhuizing te betrekken. Wij gedenken die arme jongens met deernis, maar laat toch hun stoffelijke resten met rust.

Hier is een bedenkelijke ontwikkeling aan te wijzen van piëteit via sentimentaliteit naar afgoderij, die als een zielig surrogaat het gemis aan blij uitzicht moet compenseren.

Bij begrafenissen met militaire eer is deze cultus het meest zinloos uitgewerkt. Hoe leeg en hol is deze „ritus”, hoe strak en onbewogen de gezichten, hoe koud klinkt het gekletter der geweren, hoe volstrekt neutraal en troosteloos klinken de bevelen. Rondom dit malle vertoon gaapt de grote leegte. Hier werd geloof reeds lang tot een illusie, hier is het agnosticisme de eigenlijke begrafenisbedienaar, hier wordt het vage vraagteken vereerd, dat voor de schemer van de tranen overblijft. Men verwijt de Kerk wel eens vroom bedrog. Maar op een zieliger wijze maakt het zich meester van velen buiten de Kerk.

Wij weten, hoe het nationaal pathos zich op deze cultus heeft geworpen. Het begon al met het grafteken van de onbekende soldaat. Het is er op het Rode Plein in Moscou, even goed als rondom de helden

van het Westen. Wij mogen en willen niet vergeten. Maar in deze dodencultus is méér dan de verering der herinnering en van het grote voorbeeld, meer dan de aandacht voor het teken, dat zich verheft boven de stroom van het gebeuren.

Wat wil men met deze cultus? Terwijl men oud bijgeloof af zweert, vervalt men in het nieuwe. Terwijl men de dienst aan de levende God opzegt, grijpt men naar deze vormen van afgoderij. Terwijl alle zekerheid ontbreekt omtrent het leven na de dood, komt men toch van het raadsel van de dood niet los en cultiveert men de droom van een verblekend schimmenrijk. Komen wij buiten het geloof om wel verder dan een vriendelijke en dierbare herinnering? Gelukkig de mens, die juist op de grens van tijd en eeuwigheid iets verstaat van het „sursum corda”. De harten opwaarts dat is de overwinning van alle dodencultus. Nuchtere zin voor de werkelijkheid van het graf, waar niets te beleven valt, nog minder te vereren, gepaard met een blij en hoopvol geloofsidealisme, dat al wat voorbij gaat blijft zien „sub specie aeternitalis” en hen, die in dienst stonden van het Koninkrijk durft toevertrouwen aan de toekomst van Jezus Christen —. Ziedaar het geheim, waardoor wij ons van de moderne dodencultus distanciëren om het beste over te houden.

Men heeft de gewoonte om een dode, die voorbijgaat, te groeten. Ik heb er geen bezwaar tegen. Maar ’t zou kunnen gebeuren, dat men onwetende een dode groet, die men in het leven niet meer groette, zoal die jonge man, die ik onlangs sprak en die zijn moeder „zonder spreken” voorbij ging. Als wij eens probeerden het leven rijker en voller te maken door elkaar in Christus te ontmoeten en te groeten, dan zou er minder „comedie” zijn rondom het graf en dan konden wij gerust de begrafenishormat tot de meest sobere vormen beperken.

M. V. d. V.

‘lientveld-nieuws

Aan hen die zich opgaven voor het weekend op 11 en 12 Maart voor artsen en predikanten over het thema: „Hoe zien wij de mens?”

Tot onze grote teleurstelling kan de aangekondigde conferentie op 11 en 12 Maart niet doorgaan. De voorbereidingen in en door een kleine commissie hebben meer tijd gekost, dan voorzien was. Bovendien bleken de gevraagde inleiders voor de overweging van hun inleidingen veel meer tijd nodig te hebben I dan begroot was. In overleg met de commissie van voorbereiding hebben wij deze conferentie uitgesteld tot het komende najaar.

Onze pogingen om op korte termijn tegen 11 en 12 Maart een conferentie voor artsen uit te schrijven over het thema. „De arts in een veranderende maatschappij”, zijn helaas eveneens mislukt. De sprekers die wij daarvoor vroegen, waren prof. dr W. Banning uitgezonderd niet in staat dit weekend vrij te maken, noch de geprojecteerde inleidingen voor te bereiden.

Wij hebben ons derhalve genoodzaakt gezien deze conferentie uit te stellen tot 10 en 11 Juni as. Dr F. Muntendam, de pas benoemde staatssecretaris voor volksgezondheid, heeft zich bereid verklaard op deze conferentie te spreken over „Sociale zekerheid en de taak der Volksgezondheid”, terwijl dr J. C. J. Burkens bereid werd gevonden over „De plaats en de taak van de arts daarin” te spreken. Thema is: De arts in de veranderende maatschappij.

Onderwerpen: 1. De veranderde maatschappij Prof. dr W. Banning (gevr.). 2. Sociale zekerheid en de taak der Volksgezondheid Dr F. Muntendam. 3. De plaats en de taak van de arts daarin Dr J. C. J. Burkens.

De leiding berust bij ds A. van Biemen. Wij hopen dat u deze data (10 en 11 Juni) wilt reserveren voor deze conferentie. Eventuele opgaven kan men nu reeds zenden aan de Administratie van de A.G. der Woodbrookers, Bentveldsweg 3, Bentveld.

KOBTEHEMMEN-NIEUWS

Aan al het verplegend personeel in de drie noordelijke provincies Velen uwer zullen zich de verschillende weekends herinneren, die vorige laren voor verplegend personeel te Kortehemmen gehouden zijn. Gezien de belangstelling hiervoor meende de Noordelijke Commissie van de A.G. der Woodbrookers wederom haar huis open te moeten stellen voor een soortgelijke conferentie, welke gehouden zal worden op 18 en 19 Maart as. Het eerste onderwerp dat behandeld zal worden is:

De psychologie van de zieke. Een belangrijk onderwerp. Steeds meer immers komt men in onze tijd tot het inzicht, dat het leven zonder psychologie eenvoudig niet te begrijpen is. Ziekenhuizen en spreekkamers van doktoren zijn tegenwoordig vol met mensen, die psychische moeilijkheden hebben en bij wie de invloed van de psyche (de ziel) op het lichaam meermalen duidelijk was.

Over de samenhang en de wederzijdse beüivloeding van lichaam en ziel is het laatste woord nog lang niet gesproken, maar het zal ieder duidelijk zijn dat het van het grootste belang is voor allen, die met zieken te maken hebben, iets van de psychologie van de zieke af te weten. Het tweede te behandelen onderwerp luidt:

Het geestelijk element in de opleiding. Een onderwerp, daarom zo belangrijk, omdat dit element in de opleiding tot dusverre stiefmoederlijk of niet behandeld werd. Wij vertrouwen, dat velen de gelegenheid zullen aangrijpen om hun inzicht te verdiepen en dat de conferentie rijke vrucht zal afwerpen voor de praktijk van het werk.

Programma: Zaterdag: Aankomst der deelnemers tussen 16 en 18 uur. Opening 19.30 „ De psychologie van de zieke, door F. J. Bergstra, arts te Groningen 20.00 „ Zondag: Ochtendwijding 0.1. v. ds A. Horst 9.30 „ Het geestelijk element in de opleiding, door C. Winkel, arts te Leeuwarden 14.00 „ Sluiting 16.30 „

Leiding: MeJ. Da K. van Drimmelen, Mej. Zr J. Bentum, Mej SJ. Gorter, ds A. Horst.

Zakelijke gegevens: Het Woodbrookershuis ligt aan de rand van de bossen van Beetsterzwaag en Olterterp. Een geregelde busdienst onderhoudt de verbinding tussen Leeuwarden—Drachten—Beetsterzwaag—Heerenveen; Sneek—Heerenveen zwaag Drachten; Groningen Beetsterzwaag Heerenveen. De kosten bedragen ƒ 3,50 per persoon, bij aankomst te voldoen. Opgaven gelieve men vóór 8 Maart as. in te zenden aan de administratie van het Woodbrookershuis te Kortehemmen. Na opgave volgen nadere mededelingen.

VOOBJAARS-ZENDINGSWEEK 5—12 MAART

Geeft dubbel voor de twee millloen in 1950

In de tien jaren vanT939 tot 1949 liep het voor de Zending bijeengebrachte bedrag van ƒ 800.000, tot ƒ1500.000, omhoog.

In de kritieke tijd, toen Nederland van Indonesië gescheiden was, bleef de kerk getrouw aan haar blijvende opdracht om offers te brengen voor de Zending. Zo was zij in staat na de capitulatie van Japan aan de hoge financiële eisen te voldoen. De arbeid kon voortgaan.

Nu is er weer een kritieke tijd voor de Zending, die de hoogste eisen zal stellen aan de offervaardigheid der kerk. Er is in dit jaar twee millioen gulden nodig (arbeid V.N.Z. en Ger. Zend. Bond). De kosten van levensonderhoud en dus ook van het .zendingswerk, waarin 154 zendingsarbeiders staan, zijn meer dan 5 maal zo hoog als vóór de oorlog. De arbeid werd sterk besnoeid. Dit was noodzakelijk, maar als hierin geen verandering komt, staan de ernstigste bedreigingen voor de deur.

In deze situatie wordt een krachtig beroep gedaan op de oecumenische verbondenheid van de kerk in Nederland met de kerken in Indonesië. „Geeft daarom in de Voorjaars-Zendingsweek een dubbele gave.”