Een brief en een antwoord (3)

Beste V.,

„Tijd en Taak” heeft de laatste weken veel van een correspondentie-blad. Dit wordt al mijn derde (en voorlopig laatste) brief aan jou. Ds Ruitenberg was veertien dagen geleden ook aan het corresponderen en vorige week deed prof. Banning in zijn hoofdartikel eveneens mee.

Heb je je gerealiseerd hoe verheugend het is, dat dit kan en nog gebeurt? Het is gevaarlijk om trots te zijn vooral als het gaat om eigen bezit of eigen werk maar eerlijk gezegd ben ik er toch een beetje trots op, dat in „Tijd en Taak” de discussie telkens zo’n ruime plaats inneemt.

Die bladen in ons land, waarin werkelijk ruimte is voor gesprek en discussie, kan men waarschijnlijk op z’n tien vingers aftellen.

Is die ruimte er in het leven niet meer, dan is de democratie ten dode opgeschreven! De totalitaire staat is altijd de staat van de absolute monoloog, waarbij de reactie van het „volk” (of ook van enkelingen) alleen nog de functie heeft van een volmaakt geconstrueerd klankbord, dat de monoloog nog „monologer” maakt.

Zo is naar mijn overtuiging de democratische staat naar zijn wezen de staat van de discussie, van het gesprek.

In de discussie is men nl. bezig met de ander de dingen te zien en daardoor ook: die ander zelf te zien.

De totalitaire staat (ook de totalitaire mens) ziet alleen zich zelf en is daardoor niet bij machte tot iets anders dan de monoloog.

Daarom kan ook de mens in de totalitaire staat nooit worden tot de ander, tot de mens tegenover mij (en daardoor tot de medemens), maar blijft hij alleen aanvaardbaar als stukje van het collectieve Ik van de Staat.

Hoe belangrijk deze zaak is, blijkt o.a. uit het feit, dat totalitaire staten altijd pogen om althans de schijn van een discussiemogelijkheid te handhaven. De spot, die voor de oorlog door de N.S.B. gedreven werd met het „praat-colleges” van de Tweede Kamer, getuigde van een volslagen gemis aan democratisch besef.

Natuurlijk zijn hier ook gevaren. De discussie kan ontaarden in een leeg gepraat, dat onmacht of onwil tot handelen moet verbergen. Discussiëren is stellig ook een „sport” van de intelligentsia. Twee verwoede schakers zulien, als ze elkaar ontmoeten, heel gauw een schaakbord te voorschijn halen.

Twee intellectuelen (dit woord in een heel ruime zin genomen) zijn doorgaans direct bezig te discussiëren. Zulke discussies kunnen van een hoog gehalte zijn, maar zijn soms ook niet meer dan geestelijke trapeze-artisterij. De theologie kan hier illustere voorbeelden leveren!

Maar, ter zake! Je hebt „Tijd en Taak” ook verweten, dat de humor er in ontbrak of dat het hoogstens toekwam aan enkele mislukte pogingen tot humor. Laten we aannemen, dat je gelijk hebt. Dan zou ik er toch graag een paar dingen over zeggen. Humor vereist in de eerste plaats: de dingen zien in hun juiste proporties.

Daarmee ook: in hun betrekkelijkheid en vaak hun kleinheid.

In de tweede plaats: humor veronderstelt een afstand-nemen, een bepaalde objectiviteit.

Ik geloof, dat we deze dingen nog wel opbrengen ten aanzien der kleine gebeurtenissen en situaties in het dagelijks leven. We leven in het land van de „Camera Obscura”! De „nutteloze notities” in „Vrij Nederland” bijvoorbeeld hebben ook bijna zonder uitzondering betrekking op de kieine-dingen-des-levens.

Ten aanzien van de grote vragen van deze tijd brengen we echter deze dingen niet meer op.

We zien de grote vraagstukken stellig niet (of slechts ten dele) in hun juiste proporties, omdat daarvoor deze problemen te ingewikkeld en te veelvuldig zijn. Wie in deze tijd bijv. op een massale bijeenkomst de humor nog wil hanteren, kan dat alleen doen ten koste van een onverantwoorde simplificering der problemen. Wij brengen ook de vereiste objectiviteit niet meer op, die voorwaarde voor de humor is, daar onze eigen existentie te direct bij de grote vragen betrokken is (denk aan de waterstofbom, de economische vragen, enz.).

Mag ik hier even mijn Bijbel er bij nemen? Psalm 2 is je zeker niet onbekend. Daar worden in de eerste verzen de hoogmoed en de machtswaanzin van de „groten der aarde” beschreven. Ontstellend actueel. En dan volgt dat prachtige woord, dat God op Zijn troon in de hemel zal lachen. Met eerbied gesproken: God kan er ook om lachen, omdat Hij in volstrekte zin die menselijke waanzin in zijn juiste propor-

ties en wezenlijke waardeloosheid ziet. Omdat Hij in volstrekte zin deze afstand kan nemen tot de dingen. Maar wij kunnen het niet, of misschien: niet meer. Wij zijn te nauw betrokken bij de beangstigende dreigingen van deze tijd. Wij zijn te verward geraakt in de voor onze kleine, menselijke capaciteiten te grote problemen. Natuurlijk is je critiek gemakkelijk te ondervangen: dan moeten we in „Tijd en Taak” meer stukjes opnemen over de kleine-dingen-des-levens, die voor onze humor nog hanteerbaar zijn.

Ik weet echter niet, of dit je bedoeling is. Het ontbreken van humor kan ongetwijfeld ook een andere oorzaak hebben.

Een mens die in eigen ogen groot en gewichtig is, wordt beslist een humorloos mens. Zelfverheffing en hoogmoed kunnen nooit samengaan met humor.

Het geschenk van de humor is alleen weggelegd voor de „kleine” mens. Wie niet in een diep-geestelijke zin klein is geworden (voor zich zelf, voor anderen, bovenal: voor God), vindt nooit de weg tot de echte humor. Hij wordt hoogstens grappig. Daarom verdraagt een dictator en een totalitair bewind ook nooit de humor. Hij (het) kan en wil noch de eigen betrekkelijkheid noch de juiste verhoudingen zien.

Afgoden (ook de afgoden van de Staat en het eigen Ik) zijn altijd verschrikkelijk humorloze wezens.

Ook op deze wijze kan zo een gevaarlijke gewichtigdoenerij ontstaan...

In een Engels boekje las ik een paar jaar geleden een zin, die me altijd isbygebieven. Deze zin luidde: „Jesus never spoke solemnly about things, because He took them too seriously”. („Jezus sprak nooit plechtig (zwaarwichtig) over de dingen, (juist) omdat Hij ze zo ernstig nam.”)

Ik geloof echter, dat en het is geen hoogmoed, dat ik dit zeg de humor in „Tijd en Taak” niet door deze oorzaak ontbreekt.

Versta dit vooral niet verkeerd. Wij zijn doodgewone mensen. Er ontbreekt bij ons nog heei veel aan het waarachtige kleinzijn, waarover ik het zoëven had.

En toch nu kom ik terug op mijn eerste brief wie zijn leven heeft leren zien in het licht van het Evangelie, heeft met God mee mogen zien en daarbij het een en ander ontdekt over de juiste verhoudingen en de juiste waarden.

Nog één ding wilde ik je schrijven. De vorige week wees ik op de betekenis van onze strijd voor de democratie. Je vroeg immers om iets positiefs! Ik had ook kunnen spreken over de sociale gerechtigheid. Dat is een groot woord en helaas soms beduimeld en afgesleten als een oud muntstuk.

Maar toch: de worsteling om een stukje gerechtigheid in deze wereld te verwerkelijken is de moeite waard. Prof. Banning heeft vorige week een aantal dingen genoemd, die positief genoeg zijn om ons te stimuleren tot verdergaan, tot voortzetting van de strijd.

Zeker, dat zal niet gemakkelijk zijn. Het socialisme verkeert tegenwoordig niet in een gemakkelijke positie. Het heeft, als ik het goed zie, minder aan te bieden dan het vroeger (schijnbaar) kon. Het heeft in het na-oorlogse Europa zelfs heel on-populaire dingen aan te bieden: verantwoordelijkheid, de eis tot offerbereidheid, tot discipline.

Het vaart niet „met volle zeilen”, daar het stormgetij van deze tijd dit onmogelijk maakt. Maar... het vaart en zijn vaart is noodzakelijk. Van één ding ben ik daarbij ook overtuigd: nl. dat jij blijft meevaren! Met vr. gr. je J. HULSEBOSCH

Zending in Indonesië mogen doen. En nóg zijn er enorme mogelijkheden. Doch, helaas, onze geldelijke bijdragen zijn volkomen onevenredig aan de mogelijkheden, en en dat is het belangrijkste aan onze opdracht. Ik heb met diepe schaamte in Indonesië moeten constateren, dat uiterst noodzakelijke arbeid thans moet worden ingekrompen, dat andere arbeid geheel moet worden afgeschaft en dat er terreinen zijn, waar 8 of 10 zendelingen werk in overvloed zouden hebben, maar thans één man moet zwoegen.”

Dit zelfde was ook wat ons persoonlijk opviel bij de besprekingen tijdens de Conferentie van Indonesische kerken in Makassar. Krachten zijn er nodig!!

Zeer goed weet ik, dat speciaal de Hollandse kracht, hoe nodig ook, vooral thans een zeer moeilijk verschijnsel is, ook op het kerkelijk en zendingsterrein.

Overigens zal juist op dit gebied het bewijs moeten geleverd worden, dat het „één geloof, één doop, één Heer”, een levende, geestelijke kracht is, die de staketsels van taal-, ras- en adatverschillen moet kunnen doorbreken.

Zendingswerk in het laatste stadium, ten minste bezien vanuit de gezichtshoek van de Kerken in Nederland. Hier wordt echter tegeiijkertijd weer de basis gelegd voor het nieuwe „uitgaan tot de volken”, de nieuwe zendingstaak van de Indonesische Kerken. De steenworp in het water roept telkens weer nieuwe cirkels op.

Dat is het vsrondergeheim van de overwinningskracht van ons Hoofd en onze Heer, die doorwerkt tot Hij klaar is. En van Hem is de taakverdeling. Daarom is ook het „zendingswerk in het laatste stadium” Zijn opdracht. En daarom is óók thans èn in de tijd die komt, het vervullen van die opdracht in volle gehoorzaamheid een oorzaak van diepe vreugde en grote dankbaarheid voor Zijn Kerk, ook in Nederland. Makassar. Ds H. VAN DEN BRINK.