DE BLIKSEM SPEELT OM DE DORINGBOOM

Prof. dr N. Donkersloot, (de dichter Anthonie Donker) heeft in 1948 op uitnodiging van het Genootschap Nederland—Suid-Afrika een reis naar de Kaapprovincie, Oranje Vrijstaat, Transvaal en Natal gemaakt en aldaar zijn zending als tijdelijk cultureel ambassadeur, door het houden van een groot aantal lezingen, hoofdzakelijk voor studenten aan de verschillende Universiteiten, vervuld. Na de oorlog is de band tussen Nederland en Zuid-Afrika sterk aangehaald. Wederzijds overigens, want behalve dat Zuid-Afrika de Nederlandse dichters J. C. Bloem, A. Roland Holst (de Vlaming Karei Jonckheere) en Anthonie Donker ontving, reisden prof. Van der Leeuw en dr Gravemeyer derwaarts, terwijl de Zuid-Afrikaanse historicus prof. Van Winter en de literatoren, de hoogleraren Van Wijk Louw en W. E. G. Louw en de dichteres Elisabeth Eybers Nederland bezochten. Overigens bleef het niet bij deze figuren, want de bladen meldden onlangs de terugkeer van prof. Waterink uit de verre Zuidlanden, hoewel ik niet weet of ook hij in het kader der beide verenigingen de reis maakte.

De eerste uitlating van prof. Waterink in de pers over zijn ervaringen in Zuid-Afrika was al heel ongelukkig toen hij voetstoots dr Malan bijviel in diens naturellenpolitiek en zijn huldiging kracht bij zette door zijn afschrik kenbaar te maken voor de idee, dat zijn vrouw in een treincoupé met Naturellen een reis zou moeten maken, zonder zich een moment af te vragen of die Naturellen het gezelschap van zijn echtgenote wel zouden waarderen.

Prof. Donkersloot heeft zijn indrukken op andere en gelukkiger wijze vastgelegd. Hij bundelde ze in het boekje „De bliksem speelt om de doringboom”'), een titel ontleend aan de geschiedenis van een doringboom, die lange tijd in het van heftige onweders bezochte land, de bliksem trotseerde tot hij eindelijk getroffen werd. Een titel die meer inhoudt dan deze incidentele geschiedenis, maar een symbolische lading krijgt, daar vele en zware problemen zich als een onweer boven Zuid-Afrika samenpakken, waaruit eens de bliksem dodelijk kan inslaan, tenzij men bijtijds voor afdoende bliksemafleiders heeft zorggedragen.

De reisindrukken van prof. Donkersloot zijn een voortreffelijke bijdrage tot het voorzichtig oordeel dat men over Zuid-Afrika behoort te vormen; een voorzichtig oordeel, omdat het niet wel doenlijk is, van uit onze Nederlandse leunstoel over alle problemen en verhoudingen in het gindse land een helder inzicht te verwerven. Te meer stijgt onze waardering voor dit boek') Uitgave; Daamen, Den Haag.

je, omdat prof. Donkersloot als senatorhoogleraar-dichter waarlijk niet met rust is gelaten. Meer dan eens slaakt hij de verzuchting even geen mensen behoeven te zien om, in gezelschap van zijn vrouw met wie hij de tournée afdraafde, tot rust en bezinning te komen.

De dichter opent zijn beschrijving met een nogal uitvoerige (en minder belangrijke) inleiding over de bootreis, de ontmoeting met zijn medereizigers, het leven aan boord en gesprekken met zijn vrouw. Maar het lijkt wel alsof hy deze aanloop behoeft om zijn schroom te overwinnen aleer hij aan het Zuid-Afrikaanse land, zijn mensen, zijn sociale, politieke, economische en culturele structuur, zal moeten beginnen. Want ondanks de oud-vaderlandse banden die de Nederlanders met de „Boeren” verbinden, realiseerde hij zich zeer wel dat een appèl aan deze historische „bloedsverbondenheid” op weinig weerklank kon rekenen. In de laatste halve eeuw is de ontwikkeling op elk gebied uitermate snel geweest. In deze snelle groei kreeg de bevolking haar moderne zelfstandigheid en eigenheid en de invloeden van buiten kwamen meer van Engelse en later Amerikaanse bodem dan van de Nederlandse.

Intussen spitsten zich de rassentegenstellingen toe. Het probleem 2 millioen blanken contra een vijfvoud aan Naturellen is een brandende kwestie, die niet met een paar tolerante adviezen, onder verwijzing naar de onmenselijke consequenties der Jodenvervolgingen in Europa tijdens de laatste oorlog, is op te lossen. De laatste oorlog heeft zeker niet bijgedragen een toenadering tussen Nederland en Zuid-Afrika te bevorderen.

De Zuid-Afrikaanders zijn de oorlogen tegen de Engelsen niet vergeten. Duitse sympathieën liggen van oudsher in de harten besloten en de Nederlandse bijdrage in de strijd tegen Duitsland is er veelal gezien als een verraad van hun zaak, die men bij ons onaantastbaar achtte. De onthullingen over de Duitse misdrijven werden als Engelse oorlogspropaganda beschouwd. Er was en er is nog een wereldvreemdheid bij vele Zuid-Afrikaanders, die maar steeds niet begrijpen aan welk gevaar zij ontsnapt zijn toen Duitslands greep naar de wereldmacht mislukte.

Prof. Donkersloot is een ironisch man, wiens voorzichtigheid in oordeel gevoed wordt door wijsheid, begrip voor de situatie en bescheidenheid. Bescheidenheid zeker, omdat een bezoek van enkele maanden, hoe intens ook doorleefd, verre van voldoende is om zich recht van oordeel aan te matigen. Als Europeaan, humanist en socialist, hebben vele zaken hem smartelijk getroffen. Maar juist zijn voorzichtige meningen

hebben er het nodige toe bijgedragen de Nederlandse lezer een juist gevoel te schenken voor de grote moeilijkheden waarin het leven van de Zuid-Afrikaanders gevat ligt en voor de dreigende conflicten die zich binnen de structuur der samengestelde bevolking steeds scherper beginnen af te tekenen, zeker, nu in een niet bij te houden tempo de volkeren van Azië ontwaken, een proces dat binnen afzienbare tijd de volkeren van het nabij gelegen Zwarte Werelddeel eveneens moet raken.

Greshoff, onze Zuid-Afrikaanse expert, heeft in Vrij Nederland van 26 November van dit boekje gezegd, dat het meer van de auteur openbaarde dan van Zuid-Afrika. Ik weet niet hoe veel dit „meer” is. Greshoff is reeds verscheidene jaren in Zuid-Afrika en ligt in kennis van zaken Donker een heel stuk voor. Toch moet het mij van het hart, dat Donker’s boekje mij heel wat meer overtuigd heeft van de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid dan de artikelen en lezingen van Greshoff over zijn tweede vaderland. Ik kan niet aan de indruk ontkomen, dat Greshoff geneigd is in zijn culturele diplomatie Zuid-Afrika voor onze na-oorlogse aangezichten aantrekkelijker voor te stellen dan we geloven en misschien ook verdragen kunnen. Ik herken te veel uit Donkers aantekeningen wat in voor- en na-oorlogse brieven van drs H. H. Mulder beschreven staat, om Greshoff als onvoorwaardelijke gids te volgen. En Mulder (de dichter W. Hessels), die dit jaar in Grahamstad als lector in het Nederlands aan de Universiteit aldaar overleed, studeerde, werkte en leefde als Nederlander meer dan 15 jaar in Zuid-Afrika. Greshoff zal moeilijk kunnen ontkennen, dat Mulder een scherp waarnemer was. Mulder ligt Greshoff weer een aantal jaren in ervaring voor. En zo zouden we nog wel een poosje kunnen doorgaan, want er zijn altijd weer „ouderen” te vinden, ware het niet, dat deze „tijdrace” op zichzelf weinig zegt. Ik heb mensen ontmoet die twintig jaar in Indonesië woonden en werkten en met een oordeel over de na-oorlogse verhoudingen aldaar terugkwamen, dat net zo waardevol was als dat van een varken, al werd dit eens zo luid uitgeschreeuwd, terwijl de „indrukken” van een man die er drie maanden reisde, de problemen tot in het hart konden raken.

Daar waar Donker duidelijk critisch wordt, nl. over de behandeling van de klant in de Zuid-Afrikaanse grotestadswinkels, die hem hindert, omdat de bediende zich precies zover voor de bezoeker interesseert als diens beurs dik is, wordt Greshoff agressief en stelt zijn waardering voor deze „zakelijke” behandeling er tegenover. Hij pareert Donkers critiek door een tegencritiek op de, zoals hij zegt, beledigende gemeenzaamheid in de Nederlandse zaken en de gemoedelijkheid van de Amsterdamse tramconducteur, wiens „platte familiariteit” hij volmaakt verkeerd beoordeelt en even dwaas binnen het vlak betrekt van de behandeling der klanten in een winkel. Deze