Vijftig jaar „Het Volk”

Wij thuis lazen het Handelsblad. Héél vroeger het „Nieuws van de Dag”, maar dat herinner ik mij niet precies meer. Dat was in de tijd, dat „Het Nieuws van de Dag” nog niet was opgeslokt door de „Telegraaf” en de vrijzinnige, zich zelf niet-wegwerpende middenstand graag een fatsoenlijk dagblad wilde hebben. Wij lazen dat met drie •gezinnen en ik herinner mij alleen véél standjes om dat blad, omdat ik, als oudste, nog niet voor de bezorging gezorgd had. Het eerste socialistische dagblad, dat ik in handen kreeg was niet „Het Volk”, maar „De Tribune”. Of het journalistiek zo veel beter was, weet ik niet. Het kon mij in ieder geval niets schelen. Maar „De Tribune” knetterde prettig en men bedenke, dat ik toen 14 jaar was en nog op de allerlaagste trap van mijn wetenschappelijke opleiding stond. Later heb ik geleerd, dat dit ontwikkelingspeil het richtpunt is voor de moderne massajournalistiek.

„De Tribune” las ik steelsgewijze natuurlijk. Ik begreep daaruit, dat „Het Volk” eeii blad was van hielenlikkers der bourgeoisie, van verraders der arbeidersklasse. Met die scholing ging ik „Het Volk” lezen, toen ik, wat later, weer bij een andere vriend dit blad geregeld zag.

Zo, langzamerhand veranderde mijn houding. Eerlijk gezegd: niet door de stukken van Ankersmit. Maar door die van Van der Goes. Zijn rustige, indringende stijl, zijn onafhankelijkheid bekoorden mij. Dan was er nog een bijblad, waarin prettig ruzie werd gemaakt, en waarin R. Kuyper onstelpbaar veel artikelen schreef. Die behoorde tot de mensen, zo begreep ik later, die altijd gelijk -willen hebben en daardoor het zelden krijgen.

De grote wending kwam voor mijn gevoel in 1931, toen IJ. G. v. d. Veen het blad in het voetspoor van de „Voorwaarts” tot een socialistisch nieuwsblad ombouwde. Ik heb dat indertijd diep betreurd. En ik weet niet, of ik dat verzet innerlijk wel helemaal heb overwonnen, ook al moet ik over de gehele linie toegeven, dat het die richting op moest gaan.

Er was immers een opvallende tegenstelling tussen het feit, dat de liberale en neutrale pers de tienduizenden bediende, maar de steeds groter wordende socialistische beweging niet toe kon komen aan een gezinsblad, dat vertrouwen had bij de massa der kiezers. Vandaar dat men toen ging zoeken naar de weg tot de lezer van de grote krant èn de lezer van het provinciale dagblad. Een blad, dat de huisvrouw zowel als de bootwerker èn de landarbeider tegelijk boeide. Dat het nieuws van de wereld èn —■ veel interessanter voor de grote meerderheid van de eigen streek vlug en eenvoudig gaf tegen de achtergrond van een socialistische overtuiging.

Natuurlijk werd dat een teleurstelling voor hen, die tegelijk óók de Nieuwe Rotterdammer lazen. Die, wat nieuwsvoorziening betrof, al hun tehuis hadden. Van de eerste dag van mijn studentenleven tot nu toe behoudens een onderbreking tijdens de oorlog heb ik de N.R.C. gelezen. Maar ik heb nooit één ogenblik in de verleiding verkeerd om mijn socialistische overtuiging onder invloed daarvan op te geven.

De neiging is sterk, zich zelf tot maatstaf van de beoordeling van anderen te maken. Het heeft lang geduurd, voor ik mij gewonnen heb gegeven aan het gezichtspunt van

de leiding van „Het Volk”, dat niet de intellectyeel, maar de gewone man tot richtpunt koos. Maar ik heb mij, ook al door mijn werk onder „gewone” mensen, gewonnen moeten geven. Terwijl intellectuelen over het algemeen graag verkeren in een sfeer, waar zij steeds weer opnieuw hun eigen mening vormen aan de hand van wat hun als gegevens wordt toegevoegd, leeft de grote massa (men wil van mij wel verstaan, dat ik hier geen grein denigratie in meng!) een krant hebben, die bevestigt, wat hij denkt en voelt. Hij wil thuis in zijn krant thuis zijn.

En nu, na 50 jaar zwoegen en zenuwgelij (hoofdtrekken van de journalistiek!), heeft

„Het Volk” zijn inzichten bevestigd mogen zien. Het is het blad geworden voor de grote democratisch-socialistische volksgroep. En naar de trant van deze groep open, cultuurgevoelig, degelijk.

Natuurlijk: een blad kan nooit van zijn oorsprong loskomen. Dat moet ook niet. Er is wellicht geen blad in Nederland, waarvan de leiders zulke openbare persoonlijkheden zijn. Vraag aan de lezer van Het Volk, wie voor hem schrijft, en hij zal zeggen: Voskuil. Hij kent Voskuil met de pijp. Hij hoort Voskuil op zijn Zaterdagavond. Vraag aan de lezers van de N.R.C., wie haar hoofdredacteur is, en slechts weinigen zullen de naam weten. Ofschoon de naam van mr Rooy dagelijks in de kop staat.

Dat familiegevoel, deze persoonlijke binding behoort bij „Het Volk”. Dat zal nooit verloren kunnen gaan, want het is een van de constituerende elementen der arbeidersbeweging. Dit familiegevoel is noodzakelijk en tevens

Anders leven dan „De Wereld”

In „Ons Gezinsleven”'), een boek waarop we zeker terugkomen in ons blad, staat in het hoofdstuk van F. Kalma—Koops: „Lijdenstijd, Goede. Vrijdag en Pasen in ons gezin” de volgende passage: „In de stille week zijn de winkelramen één feest van bloemen en banketbakkersproducten. Hazen en kuikens beheersen (in kinderogen althans) het stadsbeeld. wij laten voelen dat we anders leven dan „de wereld”? Misschien toch wel. Niet door kwaad te zeggen van die begeerlijke dieren. Wel door soms iets te vertellen over de gebeurtenissen van deze week, door te laten merken dat wij Goede Vrijdag naderen en dat het Avondmaal belangrijk voor ons is. Ter geruststelling mogen ze dan in de kelder wel even zien dat er heus al eieren gespaard zijn voor Pasen.”

Die winkelramen. De banketbakkers weten van gekkigheid niet meer wat ze maken moeten, lijkt het wel. Als het maar duur is en duur lijkt, met veel krullen en veel fratsen en veel bombarie. Als de etalages maar kijkers en kopers trekken. Er is blijkbaar een publiek, en een vrij talrijk publiek, dat zulke opgedirkte paaseieren koopt voor ƒ 3,—ƒ 5,—ƒ 10,— en meer. Ben ik jaloers, omdat ik daar geen geld voor heb? Ik geloof het niet, maar ik erger me erover. Ik heb me geërgerd met Kerstmis, ik erger me nu in de tijd voor Pasen en toen ik vandaag las in „Ons Gezinsleven”, trof me die boven aangehaalde regel. Moeten we laten voelen, dat we anders leven, althans proberen te leven dan „de wereld”?

Ach, die wereld, waar we zo erg aan vast zitten, al weten we ons ook nog zo „kinderen Gods”. „De wereld” heeft ons in haar greep. Ik weet het: ik erger me over die winkelramen en op

een ander gebied doe ik wellicht even hard mee aan die overdrijving, die ik die winkeliers verwijt.

Proberen anders te leven dan „de wereld”. Wat houdt dat in? Heel nuchter: niet in de ban komen van die dure etalages. Niet zó’n duur, extra lekker paasbrood bij de bakker bestellen, waar je in de winkel, alsof het vanzelfsprekend is, aan herinnerd wordt, maar nee durven zeggen en uitzien naar een andere tractatie, wellicht niet zo extra-lekker, maar stellig niet zo extra-duur! Niet in het gareel lopen. Proberen niet mee te doen aan die opdrijverij. Volgend jaar zal dat extra-lekkere Paasbrood weer lekkerder en dus ook weer duurder zijn.

In ons gezin met kleine kinderen is het nog eenvoudig. Ze zijn verrukt over een netje met suikeren eitjes, waaruit ze bedachtzaam dan weer eens een rosé en dan weer een witte kiezen. Laat ze hun plezier! Ze zullen straks ook verrukt zijn als ze zelf eieren mogen voltekenen en kleuren èn opeten, als het eindelijk Pasen is. „De wereld” heeft nog weinig vat op hen. Maar kleintjes worden groot en nu al, in hun kleuterbestaan, kan er een begin van „stijlvorming” worden gemaakt. Stijlvorming, een gewichtig woord, waar ouders maar niet een, twee, drie mee klaar zijn. Het doet je goed, als je bij dat moeizame zoeken naar vormen uit een boek als „Ons gezinsleven” raad en steun krijgt. R. B.—V. R.

') Ons Gezinsleven, een hoek voor geestelijke leiding, onder redactie L. Spelberg—Stokmans, vierde herziene en uitgebreide druk. Uitgeverij Ploegsma, Amsterdam 1950, 384 blz. f 6,90 geb.