mensen direct raakte. Een volksverhuizing heeft in de jaren 1945—1949 in Midden-Europa plaats gevonden, die in de bekende geschiedenis haars gelijke niet heeft. Westen Oost-Duitsland hebben ongeveer twaalf millioen vluchtelingen moeten opnemen uit de gevorderde Oostduitse provincies, uit de Oostzeelanden, de Sowjet-Unie, TsjechOr Slowakije en de Zuid-Oosteuropese landen. Daarvan leven er 7,6 millioen in West-Duitsland (November 1949) en ongeveer 4,3 millioen in de door de Sowjet-Unie bezette gebieden van het vroegere Duitse Rijk. Er moeten dus ongeveer 12 millioen mensen in het economische leven van het verarmde en verkleinde Duitsland worden opgenomen. Het Duitsland van vóór 1933 heeft 24 % van zijn territorium en 32 % van zijn voor landbouw geschikte gebieden verloren en het Duitsland van heden, 1950, moet, met inbegrip van de verdrevenen, een even grote bevolking op dit verkleinde territorium herbergen en voeden als vroeger, namelijk 70 millioen mensen. Volgens Amerikaanse verhoudingen zou dat ongeveer betekenen, dat de staten Massachusetts, Connecticut, Rhode Island, New Yersey en New York de gehele bevolking van Canada in zich zouden moeten opnemen vooropgezet, dat zij evenveel van de oorlog zouden hebben geleden als dit in Duitsland het geval is. (In West-Duitsland is door de oorlog 15% van de woonruimte totaal vernield en 23 % zeer zwaar beschadigd.)

Het probleem wordt elke dag moeilijker, omdat de vluchtelingenstroom nog niet tot stilstand is gekomen. Bij de 7,6 millioen verdrevenen die zich in November 1949 in de westelijke zone bevonden, komt immers nog de voortdurende stroom van vluchtelingen uit de Sowjet-zone. Tot eind 1948 zijn ongeveer 900.000 mensen en tot de herfst van 1949 zelfs ongeveer 1,2 millioen mensen uit de oostelijke in de westelijke zone gevlucht en dit aantal is nu nog plm. 4500 in de maand. Het gaat hier maar voor een zeer klein gedeelte om een normale toevoer of om familieleden van degenen, die al in de westelijke zone zijn ingeburgerd. Voor het merendeel zijn het vluchtelingen, die illegaal de oostelijke zone hebben verlateir, omdat zij de dienstplicht voor de uraan-mijnen willen ontgaan, of door de onteigening van (ook kleine) bedrijven hun levensonderhoud hebben verloren, of om politieke redenen de Sowjetzone willen verlaten. Voor hen allen, die de westelijke zone het asylrecht niet kan weigeren, begint in de mensenpakhuizen van de doorgangskampen dezelfde lijdensweg van teleurstelling, ontbering en verbittering, die millioenen vóór hen zijn gegaan. Het duurt maanden voor deze mensen ergens werk en een verblijfplaats vinden. Velen van hen wachten daarop al meer dan een jaar. Niet geheel zonder reden spreekt men in Duitse en buitenlandse couranten van een systeem in deze illegale stroom van vluchtelingen. Een systeem, gebruikt om de toch al zo grote moeilijkheden in West-Duitsland nog te vergroten en de radicalisering aan te wakkeren. Reeds rekent men in de westelijke zone door deze voortdurende vluchtelingenstroom op een bevollcingsvermeerdering van een half millioen per jaar. In 1950 zal in West-Duitsland iedere vijfde bewoner een vluchteling zijn, dus een uitgewezene of een uitgewekene. Het vluchteUngenprobleem wordt bovendien nog gecompliceerd door het feit, dat het grootste deel van de vluchtelingen zich nog ophoudt in de grensgebieden (gebieden, die aan de oostelijke zone grenzen), waarin de vluchtelingenstroom 1945, 1946 en 1947 uitmondde, dus vooral in Sleeswijk-Holstein, Neder-

Saksen en Beieren. Hoe sterk deze gebieden onder de vluchtelingenstroom te lijden hebben, blijkt uit de cijfers van hun bevolkingstoename; in Sleeswijk-Holstein steeg de bevolking van 1939 tot 1949 70 % (van 1,6 millioen tot 2,7 millioen), in Neder-Saksen 49 % (van 4,5 millioen tot 6,75 millioen) en in Beieren 28% (van 7 tot 9 millioen).

Vluchtelingen in het kamp Poppendorf hij Liiheck

Het is niet mogelijk voor deze mensenmassa werk te vinden. Een groot deel van de vluchtelingen is daarom afhankelijk van maatschappelijke steun.

Dit betekent, dat iedere belastingplichtige persoon in Sleeswijk-Holstein gemiddeld 168 DM voor vluchtelingenkosten heeft op te brengen, in Neder-Saksen 109 DM en in Beieren 76 DM.

De vluchtelingen moesten in de landen waar zij een toevlucht vonden, daar worden ondergebracht, waar in barakken van de weermacht, van de arbeidsdienst en in krijgsgevangenenkampen toevallig plaats voor hen was. Nog heden wonen meer dan 600.000 verdrevenen in West-Duitsland in kampen en barakken; in Sleeswijk-Holstein 120.000 en in Beieren 98.000. Deze kampen liggen in gebieden, waar industrie en landbouw zelfs geen klein gedeelte van de vluchtelingen voldoende arbeidsmogelijkheid bieden. Daarom is de werkloosheid één van de zwaarste zorgen van deze mensen. Hun aandeel aan de werkloosheid is dan ook veel groter dan hun aandeel aan de bevolking: in Sleeswijk-Holstein is het (November 1949) 58 %, terwijl de vluchtelingen 38 % van de bevolking uitmaken. In verschillende kampen hebben nog geen 10% van hen die daartoe in staat zijn, werk gevonden. Enkele voorbeelden zullen de omstandigheden waaronder deze mensen leven, verduidelijken:'

Op het eiland SYLT wonen nog altijd 12.000 vluchtelingen; dat is tweemaal zoveel als het aantal inwoners van het eiland vóór de oorlog. De meesten wonen in barakken of kazernes, midden in de zandwoestenij van de duinen. Ze hebben noch een stukje tuin, noch een paar vierkante meters bouwland. Zelfs in het badseizoen vonden slechts 205 van hen die werken konden, arbeid. Deze vluchtelingen zijn voor een groot gedeelte boeren uit Pommeren, die nu al drie jaar werkloos in dat dorre land wonen en hun lot heel moeilijk verdragen.

Het kamp MOLTKEKAZERNE in Sleeswijk is een typisch massakamp. Ook hier wonen sinds drie jaar verdrevenen uit Pommeren. In vier blokken van een afschuwelijk nuchtere kazernestijl zijn 1650 mensen ondergebracht. Ook nu nog moeten telkens drie è, vijf gezinnen met negen tot zeventien personen in één ruimte bij elkaar wonen. In deze misère groeien 600 kinderen op, voor

wie er geen mogelijkheid tot vakonderwijs bestaat.

Het kamp EHNDORPER PLATZ bij Neumünster is het grootste kamp van „Nissenhutten”. Hier wonen sinds vier jaar 3000 vluchtelingen. Een „Nissenhut” is een koude, vochtige en niet voldoende te verwarmen barak van gegolfd ijzer. In de winter vormt zich aan de wanden een laag ijs, ’s zomers is het er ondraaglijk warm. Het is bewonderenswaardig, dat de vluchtelingen, ondanks armoede en gebrek aan alles, hun hutten toch nog netjes en gezellig houden.

Een doorgangskamp voor vluchtelingen uit de Sowjet-zone is het kamp POPPENDORF bij Lübeck. Elke dag komen hier 100 k 200 mensen aan; 2000 a 2500 mensen vegeteren hier onder uiterst primitieve omstandigheden. Ze wonen in „Nissenhutten”, gedeeltelijk al langer dan een jaar, zonder iets te doen, zonder geld, in massaverblijven bij elkaar gestopt. Meestal wonen er 50 tot 90 personen van verschillend geslacht en leeftijd in één ruimte bij elkaar. Ze slapen op strozakken, ten dele op de grond, zonder houten brits. De kinderen krijgen geen onderwijs, vaak al sedert jaren niet. Zulke voorbeelden zijn ook in Neder-Saksen en Beieren gemakkelijk te vinden. Overal zijn plaatsen, waar vluchtelingen in armoede en ellende samenwonen en waar nodig geholpen moet worden.

West-Duitsland zelf kan niet veel meer doen dan de ergste onrechtvaardigheden en de ondraaglijkste toestanden zoveel mogelijk verzachten. Een werkelijke oplossing zal slechts met behulp van alle Europese staten te vinden zijn. Een klein deel van de vluchtelingen is misschien door emigratie te helpen, maar de grote massa zal in West-Duitsland moeten blijven. Voor hen moet een plaats in de volkshuishouding gevonden worden. Het is een geweldige taak, die met een moeilijk woningvraagstuk gepaard zal gaan. Het zal nodig zijn verschillende nieuwe bedrijven te scheppen in alle takken van het bedrijfsleven. Deze taak gaat de kracht van West-Duitsland waarschijnlijk te boven; daarvoor is internationale hulp nodig. Reeds wordt de mogelijkheid overwogen hiervoor E.R.P.- gelden te gebruiken (117 millioen DM). Van hulp van de vluchtelingenorganisaties van de Verenigde Naties (IRO) zijn de millioenen verdrevenen uit Oost-Duitsland en de Volksduitse vluchtelingen uitdrukkelijk uitgesloten, wat uit de omstandigheden bij de oprichting van deze organisaties te verklaren is. Gezien tegen een achtergrond van eigen grote schuld in het jongste verleden wordt het Duitse vluchtelingenvraagstuk één van de moeilijkste problemen van Duitsland.

Het gevaar bestaat en dit is heden reeds duidelijk zichtbaar —dat deze grote groep van vluchtelingen voor bepaalde politieke doeleinden misbruikt wordt. Hun teleurstelling en hun radicalisme kunnen de stuwende kracht voor deze politieke richtingen worden. G. BEIJER

Mededeling: Het artikel: „De taak als afgod” in T. enT. van de vorige week was, zoals onze lezers wel zullen vermoeden, van onze medewerker H. Wielek.