dikant te kort schieten, indien hij het zielelijden uitsluitend opvat als een aandoening der ziel.

Dit alles is zeer reëel, maar het moet ons stimuleren in plaats van ons te ontmoedigen en verontschuldigen voor gebrek aan geestelijke moed.

De moderne natuurwetenschap, genezen van de waan als zou slechts wat exact gewogen, gemeten, geteld kan worden, zintuiglijk ervaren en met behulp van nauwkeurige instrumenten worden ontleed als waarheid mag gelden, heeft leren begrijpen dat vele zorgelijke en ziekelijke zielstoestanden, dat innerlijke gevoelens als angst, lijden, vrees, waan en hartstocht, een ondergrond hebben van natuurlijke driften die geworteld zijn in lichamelijke processen, zelfs ook in groeiverschijnselen, die niet resteloos een verklaring geven van het geestes- en zieleleven van de mens. Want dit zieleleven wordt het meest in beroering gebracht door de strijd van het geweten tegen natuurlijke aandriften, die ons dreigen te overmeesteren, die ons kwellen en ons de baas worden als wij ze niet in toom houden, op grond van ons normbesef. Ons weten van hogere waarden en van zedelijke eisen, die een grens stellen aan elk menselijk verlangen, aan elke begeerte, elke hartstochtelijke drang. Deze zedelijke normen zijn in onze ziel aanwezig, maar zij moeten ontwikkeld en gevormd worden gedurende de groei van lichaam en geest, zij bepalen op elk niveau van onze vorming de grootte van onze eigen verantwoordelijkheid, zij bevorderen onze verdere ontwikkeling. Vandaar dat we ook op grond van onderzoekingen en waarnemingen leerden erkennen, dat ons geestesleven zeer sterk beïnvloed wordt door onze natuurlijke aandriften, omdat wij ons gedurende onze groei daarvan bewust worden en daarna pas kunnen leren onze handelingen te besturen.

Dit proces, dat inhaerent is aan onze sociale ontwikkeling en onze karaktervorming, stelt ons in staat onszelf te worden, een volgroeide persoonlijkheid, die luistert naar haar geweten en dus rekening houdt met het milieu waarin en waarvoor wij leven.

Deze erkenning, dat de mens zijn natuurlijke verlangens en behoeften moet leren kennen, controleren, beheersen en doelmatig gebruiken, de grenzen van zijn kunnen zelfstandig bepalen en zijn krachten doseren en dan pas werkelijk in de volle zin van het woord gewetensvol kan leven, brengt mee deze zekerheid, dat wij rekenschap verschuldigd zijn en geloven aan de Goddelijke bron van het bestaan, die zin geeft aan ons leven. Het is een kwestie van rijpheid.

Deze kans op geloofszekerheid is de jeugd van heden ontvallen onder de invloed van een sterk verhoogde driftmatigheid waarmee de volwassenen zich overgeven aan levensgenot en hebzucht, aan haat en wraakbehoefte.

En de eerste nood, die daaruit voor haar voortvloeit is de sexuele, omdat immers in de jeugdjaren de mens zich bewu.st wordt van het geslachtsleven, van de afhankelijkheid en de gebondenheid der sexen in het voortplantingsproces en als tegenwicht voor de gevaren der vereenzaming van de enkeling.

Sexuele nood, dit betekent echter niet afhankelijkheid van de mens van de voortplantingsdrift; dat ware immers geheel natuurlijk. Zij vindt echter nauwelijks een plaats in zijn leven en wordt overwoekerd door de wellust, die reeds een uitweg zoekt vóórdat de drang tot voortplanting bewust wordt ervaren. Ja, velen en misschien de

meesten kennen deze drang helemaal niet, omdat de sexuele drift geheel beslag op hen legt, omdat zij blijven stilstaan in hun groei en het sexuele „doel” is geworden inplaats van „middel”.

En deze wellust, die kan de paring maken tot het schoonste moment in het leven van jonge mensen, maar ook tot een vloek. Want elk genieten wordt tot obsessie indien het doel wordt; dit gebeurt zo gemakkelijk als de lichamelijke lust niet samengaat met de drang tot overgave, indien de ziel van de mens geen deel heeft aan de vereniging, maar slechts verzadiging wordt nagestreefd.

Zeker in de drift, dat Is de honger naar bevrediging, mengt zich altijd de zucht naar genot! Maar deze begeerte, die uitsluitend de zinnen prikkelt, wordt gelouterd door de liefde voor de ander, het verlangen voor altijd saam te zijn, trouw te zijn aan elkaar en de verbondenheid onder de hoede te stellen van het geweten. Nieuwe verantwoordelijkheid komt daaruit voort, die der geméénschap. Zo is het, als de mens niet zich zelf alleen zoekt in de heftigheid der ontlading, maar de ontroering die hij met de ander deelt. De sexuele drift staat dus ook niet alleen in dienst der voortplanting, maar in die van de liefde! Zij kan de impuls vormen waarmee de diepste genegenheid in overgave wordt beleden en in trouw aanvaard.

Alleen zó is zij uiting van menselijk zieleleven. Niet het kind dat geboren zal worden rechtvaardigt haar noch de overtuiging, dat zij natuurlijk is, maar het één worden van twee mensen, die hun samengaan in een daad van liefde realiseren. En die vastbesloten zijn om het kind, indien deze daad gezegend wordt door de vrucht van hun vereniging, in hun verbond op te nemen, zich samen aansprakelijk stellen voor zijn bestaan en zijn geluk.

Geen onrijp mens vermag de sexualiteit reeds te zien als het begin van een proces, dat eindigt in de loutering der ziel, wanneer de geliefden zich aan elkaar geven. En aanvaarding van de gevolgen der vereniging is alléén mogelijk als de mens zich in staat voelt dat alles te begrijpen, de diepere zin er van te bevatten; als men ook inderdaad de verantwoordelijkheid kan dragen voor nieuw leven, dat uit bevruchting ontstaat.

In de jeugdjaren overweegt nog meest de roes der eerste ontdekking en sensatie wordt al te zeer op de voorgrond gesteld. Pas in de jaren der rijpheid, als het lichaam reeds lang volwassen is en de mens heeft dat lichaam in zijn macht gekregen, dan kan men begrijpen hoe het is; dat nieuwe leven, het begin van een cyclus, groei, die jaren van toewijding vraagt en vorming, die weer tot zegen wordt of tot vloek Daarom zou in de samenleving van nü de sexuele omgang pas zin hebben als de mens eerst tot de volheid der bezinning is uitgegroeid, als hij volwassen is in de algehele zin van dat woord; verhoging van de huwbare leeftijd is het redelijke gevolg van onze beschaving.

Volheid der bezinning is levensaanvaarding in de overtuiging dat het leven zelf en ons leven in het bijzonder zin heeft en dat elk kind recht heeft op zijn bestaan. Mag men van de jeugd eisen, dat zij uitstel van gezinsvorming aanvaardt? Zeker als men haar gelegenheid geeft tot ontplooiing. Wij zien nu echter vaak het tegendeel. Onder sexuele nood (en zo willen wij de hier beschreven grootste nood der jeugdjaren niet noemen) verstaat men helaas de drang tot paring zonder meer; zij drijft tot excessen onder invloed van belemme-

rende omstandigheden, d.w.z. onderdrukte drift waarbij niet het geweten, maar de drang zelf de leiding heeft.

Deze belemmerende omstandigheden, die om gedwongen uitstel tevens dienen als verontschuldiging voor ontsporing zijn 0.a.: woningnood, slechte sociale toestanden, wanverhouding tussen behoeften en inkomsten; onvoldoende scholing voor beroep en huishouden; onvermogen tot zelfbeheersing en leiding geven in een gezin en onvoldoende vorming tot het ouderschap; en ten slotte de haast, waarmee in een overspannen wereld naar vervulling wordt gezocht! Ongeduld dus en overdreven, ook wel geromantiseerde verwachting. Opvoedingsfouten, zo kunnen wij dit alles samen vatten, ontwikkelingsgebreken waaronder onze eigen tijd heeft geleden en die we nu onverminderd, ja veelal zelfs nog versterkt doorgeven aan de jongere generatie.

Daarbij komt nog, dat deze de prikkelende invloed van sensationele of zelfs misleidende voorlichting ondergaat, angstaanjagende voorstellingen en half uitgesproken in vaagheid van romantische verdoezeling der feiten, waarom het de jeugd toch te doen is! En ze heeft immers recht op kennis van de werkelijkheid van haar aandriften en verleidingen en te weten hoe deze ondergeschikt worden gemaakt aan de zedelijke wil, de eis van het geweten.

En nu de circulus vitiosus: verhoogde prikkelbaarheid, vervroegde poging tot bevrediging der drift, ontsporing en vervlakking der neiging, de liefde zélf komt niet meer tot bloei ofwel ze verdrinkt in de overspanning der zinnen.

Erkenning van het recht der jeugd op gezinsvorming en „beloning” der soms zelfs vervroegde huwelijksbinding door woningtoewijzing en kinderbijslag.

Zeker, voortreffelijke maatregelen van sociale gerechtigheid, als daaraan voorafging voldoende voorlichting der jonge mensen over eigen wezen en de winst der beheersing, totdat verantwoordelijkheid werkelijk kan worden beseft en gedragen. Maar onze sociale maatregelen komen zo dikwijls als het hinkend paard achter de wagen. Zij bevorderen dan ongeduld en lichtvaardigheid wanneer niet tegelijkertijd de geest wordt ontwikkeld en de voorbereiding tot het ouderschap heeft plaats gehad! En zo wordt een uitkering dikwijls een verleiding van de oppervlakkige, inplaats van beloning van de geduldige; ze ontmoedigt de wilskrachtige, die ziet dat zijn lichtzinnige broeder eerder en ruimer van het goede der aard geniet, omdat hij het niet zo nauw neemt.

En niets is zo besmettelijk als vertoon van lichtvaardigheid, niets werkt zo ontmoedigend als de spot der kameraden, die de ernstige minnaars uitlachen om hun bedachtzaamheid.

Zo kan een sociale maatregel tot een vloek worden, die elk komend geslacht weer vaster knelt in de beklemdheden van de tijd die voorbijging als het belangrijkste is verzuimd! De mens geestelijk rijp laten worden voor zijn taak, hem vrij te maken van de slavernij der aandriften die hem anders omlaagtrekken, hem te wijzen op de betekenis van het zieleleven, dat altijd weer de aandrang van het lichaam kan weerstaan, als men zijn kracht zoekt bij God, de schepper van de mens en deze wereld. Men versta mij niet verkeerd! Ik pleit niet voor afschaffing der sociale maatregelen; integendeel, nóg doeltreffender zou ik ze willen zien en ruimer; maar tegelijkertijd moet de voorlichting der jeugd aangepakt worden en wel door predikant en arts, óók buiten de grenzen van eigen praktijk en parochie. O. VAN ANDEL—RIPKE.