Vonkjes

Kort nadat ik het vorige Vonkje schreef, vertrok onze groep 14-16 jarigen. Tussen school en leven... dus nu ’t maatschappelijk leven tegemoet. Wat vinden ze daar? Ze hebben ’t gevoel, dat de hele wereld voor hen openstaat en ze zullen dit en ze zullen dat. Ook vandaag dit, morgen toch maar wat anders, dat ze nog liever willen, overmorgen weer wat anders. Eigenlijk zijn ze er allemaal slecht op voorbereid, op dat wat komen gaat. Ze moeten een gaatje vinden en er maar in kruipen. Of het holletje een goed en warm holletje is of dat ’t er waait en guur is, ze moeten ’t maar avonturen, zoals hun moeders en vaak ook him vaders het geavontuurd hebben en er „toch gekomen zijn”. Maatschappelijk dan. Daar is Roosje. Een lieve, eerlijke meid, die voor een ander wel wat over heeft. Moeder is bijna nooit thuis. Roos „doet de huishouding”. Dat wU zeggen, dat ze zo’n beetje rondscharrelt in huis, wel eens veegt, wel eens dweilt, wel eens stof afneemt, zelfs wel wast, maar veel vaker uit ’t raam hangt om te genieten van al ’t interessante, dat er in een smalle grote-stadsstraat te beleven valt. Daar komt een slagersjongen aan op dè fiets. Hij ziet er niet al te snugger uit. Roos fluit en trekt meteen haar hoofd terug, ’t Lukt, de jongen kijkt rond, ziet niets. Nog eens fluiten, nu wat langer. Weer ziet hij niets. Leuk is dat. Nog eens fluiten. „As-je-me-nou” is ’t enige, wat ze hoort. Maar dan schatert ze ’t uit en de jongen krijgt haar in de gaten. Ze praten even en dan weet ze, dat hij Kobus heet en waar hij gaat dansen. Een flinke buurvrouw ziet zulke tafereeltjes vaker en praat erover met een maatschappelijk werkster. Die kent „de Vonk” en zo is Roos bij ons gekomen. Ze vindt het wel prettig in Noordwijk, ze houdt van buiten. Maar ze verlangt toch ook wel terug naar Amsterdam, ’s Zondags dansen is erg fijn, en uit ’t raam hangen eigenlijk ook, al zegt ze dat niet. Nu is Roos weer thuis, wat is de invloed van onze Vonkcursus geweest? Ze heeft ’t plan werk te gaan zoeken in een winkel en er zal veel van afhangen, waar ze in de maatschappij een plaatsje vindt.

Imkers; Pieter Breughel, de oude 1565

Dan onze Co. Ze komt uit een groot gezin en moeder is niet te sterk. Co is nogal aan de moeder gebonden, ze wil ’t liefste thuis blijven. Maar èn moeder èn Co zijn verstandig. Ze weten, dat ’t misschien wel ’t makkelijkst zou zijn, om knus bij elkaar te blijven, maar dat ’t zeker niet de meest verantwoorde weg is. En nu wordt er met ernst gezocht. En als de maatschappij niet dadelijk plaats heeft, dan is er een trouwe moeder, die niet eerst aan zich zelf denkt, maar wakende zal blijven, om de beste weg voor haar kind te vinden.

Kleine Anneke had echt verdriet, toen ze wegging. Een kind nog, al is ze veertien. Ik geloof, dat ze huilde, omdat ze zich nu juist thuis was gaan voelen, zich gehecht had aan de „juffen” en ’t onbekende leven haar angstig maakte. Ze is ook nog helemaal niet toe aan een „maatschappelijke positie”. Ze moest nog kind kunnen en mogen zijn, nog leiding krijgen en vooral nog kunnen spelen. In plaats daarvan moet ze in een fabriek meewerken om de productie op te voeren, zal ze over een paar maanden thuis ontzien worden „omdat ze inbrengt”.

Zo zou ik door kunnen gaan. Is het wonder, dat we steeds weer tot de overtuiging komen, dat zes weken niets is? In het najaar moet ’t weer een tienweekse cursus worden en we weten heel goed, dat dat ook te kort is. C. H. D.

DE PLAATS VOOR DE BIJENSTAND

Uit VergUius’ Het Boerenbedrijf, vert. Ida Gerhardt (De Bezige Bij 1949).

Een klare bron, een meertje in zijn groene mosrand, dat graag, een smalle, vlugge beek door ’t gras, en schaduw van palm of zware oleaster bij de vliegplank.

Als dan de zwerm, voor ’t eerst, den nieuwen koning volgend, zijn lente houdt en ’t jongvolk, uit de raat gelaten, speelt, roept dichtbij weldadige koelte van het water, en ’t gastvrij bladerdak geeft onderweg een rustpunt.

Leg midden in ’t water, of het stroomend is of stilstaand, wat wilgen overdwars en een paar groote steenen, dan kunnen ze in de zon hun vleugels zitten drogen op al die bruggetjes, wanneer soms bij het rusten

een windvlaag hen natspatte of in de beek deed tuimelen. Ook bloeien er groen vijfvingerkruid en thijm, sterk-reukig daar in de buurt, voorts aromatisch boonentoekruid volop en, van de springbron frisch, een plek viooltjes.