De zielenood der wereld

Men kent de opvatting dat de mens in zijn persoonlijke ontwikkeling verschillende culturele perioden van de mensheid zou herhalen. Zo tracht men te verklaren waarom alle kinderen een gelijksoortig groeiproces doormaken en de beschikking krijgen over alle menselijke mogelijkheden. Men kan dit echter ook anders bekijken. Immers de geschiedenis der mensheid is de resultante van de levensgang van alle mensen. Het is dus geen wonder dat zij omgekeerd tot op zekere hoogte, repeteert wat de mens in eigen levensloop doormaakt. Men zal er zich dan niet over verbazen, dat in de geschiedenis der wereld soortgelijke fasen en critische perioden optreden als in de groeicurve van de enkeling. Gezien de gecompliceerdheid van de wereld en het feit dat oude en nieuwe beschavingen elkaar afwisselen, dat vele volkeren en zeker alle mensen persóónlijk op een gegeven moment op een ander niveau verkeren, is het voor de hand liggend dat de mensheid in doorsnee wisselende ■ beelden vertoont. Wanneer we ons bepalen tot het meest nabij liggende, het Westen van Europa met zijn Christelijke cultuur, dan heeft men niet veel fantasie nodig, om te constateren, dat dit in een ontwikkelingsfase verkeert, die met de puberteitsjaren en de daaraan verbonden critieke periode te vergelijken is. Het meest typerende van deze fase is het feit, dat het emotionele op de voorgrond treedt, de zakelijke periode is achter de rug, het tijdperk waarin kennis wordt verzameld en om het verzamelen zelf wordt verwerkt en de periode der technische oefeningen, waarin ook de gehele instelling van het kind nuchter kan zijn. Alle affecten en emoties uit de kleuterjaren, de magische periode waarin sensatie heftig wordt beleefd en uitgedrukt, zijn verwerkt, zelfstandig inzicht in verband en verhoudingen is verkregen en menselijke vaardigheden zijn geoefend. We zien hier de parallel met onze eeuw van techniek en natuurwetenschap, van nuchterheid in wereldbeschouwing en levenshouding. Maar nü komt, mét de aankondiging van nieuwe mogelijkheden, door de sexuele rijping, maar ook, door de ontwikkeling van hogere geestelijke functie en zedelijke bewustwording, een wederopleving van oude emoties op een nieuw niveau. Het kind wordt rijp voor diepere geestelijke beïnvloeding, het maakt een fase door van innerlijke ontreddering, waarin alles wat vast stond, op losse schroeven komt te staan; waarin onder invloed van culturele ervaringen, van ontdekkingen op het gebied van schoonheid, kunst en religie, van groeiende belangstelling voor het sociale, nieuwe normen worden gevormd en óf aanvaard ofwel verworpen!

In deze grote crisis van het leven, die niet alleen de vlegeljaren, maar de hele daaropvolgende tijd der adolescentie omvat, ontdekt de mens eigen vrijheid op zedelijk gebied en wordt hij volwassen en aansprakelijk! In deze periode leert hij opnieuw kennen wat onzekerheid en twijfel is en ervaart hij zijn innerlijke strijd tussen levensimpulsen en zedelijke strevingen, als een nieuwe diep in zijn wezen gefundeerde angst. „Levensangst”. De angst om volwassen en verantwoordelijk te worden. De angst om verder te leven, volgens zedelijke voorschriften, in aanvaarding van een aantastbare wet van goed en kwaad, ter-

wijl de eigen hartstochten zo driftig om vervulling roepen!

In deze zelfde nood, vervuld van hevige levensangst verkeert de wereld van nü. Zij ontdekte als massa, als zeer complex organisme, waarin elk individu toch zijn eigen wezen tracht te handhaven, dat zij óók als zodanig niet straffeloos zedewetten mag verwaarlozen noch verkrachten; en dat de hartstochten van iedere enkeling weerspiegeld worden in de beroeringen, die de wereld als geheel ondergaat! Zij ontdekte dit toen zij zich bewust werd, ja wetenschappelijk constateerde hoezeer ieder mens afhankelijk is van zijn driftleven! En nu staat zij voor de brandende vraag: hoe komen we als geheel, als mensheid, met ons onoverwinnelijk verlangen naar rechtvaardigheid en liefde, door de puberteitscrisis der wereld héén? Hoe overwinnen wij deze monsterachtige massale levensangst, die de mensheid tot zelfvernietiging schijnt te drijven, in de hartstocht, waarmee zij genot en macht najaagt en steeds meer onder de ban geraakt van technische ontdekkingen, die zij zelf doét en dan misbruikt?

We weten het antwoord al; evenzeer als het kind en de adolescent, hunkert de mensheid naar de komst van een profeet, een Messias, die ons weer in contact brengt met onze Schepper; die ons verlossen zal van levensangst en ziekelijke honger naar sensatie, waarmee we ons geweten trachten uit te schakelen. Een nieuw Evangelie, daar zijn we aan toe.

Een nieuw Evangelie of een betere, méér treffende, dieper aangrijpende verkondiging van het oude, dat van Christus, de lief de volle?

Het komt op hetzelfde néér, want duizenden en nog eens duizenden in ons Christelijk werelddeel hebben de oude nooit gehoord ofwel nog nooit begrepen! De wereld hunkert, neen, zij verkeert in hoogste nood, omdat zij, niét naar onbeschaafde landen, bij ongecultiveerde volkeren, barbaarse stammen, heidenen, zo men wil, maar in eigen brede massa het Evangelie nog moet leren horen en begrijpen.

Pas daarna zal ze ernaar kunnen leven, als ze door de crisis der verwording héén, tot zich zelf is ingekeerd en de bron van het leven ontdekt, haar eigen ziel weer durft beluisteren.

En wat doet nu onze kerk? Zij zorgt voor haar lidmaten, zo goed zij kan, zij verzorgt de jeugd der aangeslotenen en voert een grote actie voor zending overal waar de nood groot is!

Zij doet véél; maar zij raakt aldus niet het essentiële; zij grijpt de kwaal niet bij de wortel; deze ligt op eigen bodem ingegraven! Onze kerk is theologisch goed gefundeerd! Zij heeft in alle verschillende richtingen, met erkenning dus van het verschil van mening, dat tussen mensen en moét bestaan, de zin van Gods woord ontleed en de bijbel uitgelegd. Ze heeft een wetenschap opgebouwd, waarin geleerden met elkaar wedijveren om de meest juiste opvatting; een instituut gevormd voor overleg omtrent de praktische toepassing van haar leer! Zij doet dit met een zekere mate van intellectuele verdraagzaamheid; maar waar is hier ruimte voor de scheppende kracht der liefde, die toch in de allereerste plaats door het Evangelie werd verkondigd? We erkennen ons hyperintellectualisme en

zijn dus op weg naar overwinning van een eenzijdigheid, die de mensheid verarmt en de ziel van de mens benauwt. We hadden daarvoor nodig het besef dat de helft der mensheid, de vrouw, zij die de draagster is van de toekomst en onze diepste inhoud, ons zieleleven moet beschermen tegen de hardheid van een agressieve wereld, uitgeschakeld in feite was als bijzondere kracht uit het culturele proces! Ze mocht alleen indirect werken, via haar relatie tot „de man”, de vertegenwoordiger van kracht en ondernemingslust.

Wij zijn aan het begin; o een heel klein begin nog maar van herstel, want de vrouw durft nog niet volgens eigen wezen werken aan haar sociale en culturele taak; zij kan zich nog niet handhaven zoals ze is, aanvulling, niet afbeelding van wat tot nu toe eenzijdig uitwoekerde. Niet onze wetenschap in de eerste plaats, al kunnen ook vrouwen wetenschappelijk denken en werken, maar onze menselijkheid, zal onder haar invloed, door haar bewust medewerken rijper, ruimer, dieper, rechtvaardiger kunnen worden.

Het aandeel van het gemoedsleven zal zuiverder worden afgewogen méér gewaardeerd.

Het kind, dat beide ouders als volwaardige voorgangers op zijn levensweg zal leren kennen, wordt minder verscheurd, minder gespleten, meer weerbaar tegen eigen aandriften en levensangst.

De wereld zal pas als geheel haar beschavingsweg vervolgen, wanneer beide componenten, man en vrouw, bewust deze weg uitstippelen. ledêr van eigen standpunt uit, ieder naar eigen wezen handelend, maar gericht op een gemeenschappelijk doel. Begrijpt men dan nu nog niet, dat het probleem der „vrouw in de kerk” niet een zaak is van menselijke beslissingen en compromis tussen verschillend denkenden, maar eenvoudig een zaak van ontwikkeling en noodwendigheid?

Nooit kan een kerk het „tehuis” worden der gelovigen, indien vrouwelijke invloeden daarin niet even sterk worden ondergaan, als de leiding van de man, de ~zieleherder”; ja, als hij de ziel van de mens kan kennen; en deze is complex; één deel wordt geaccentueerd in het geestesleven van de man, het andere voornamelijk in het gemoedsleven der vrouw.

En om werkelijk vooruit te komen heeft zij nodig beider aandeel, direct; niet het éne als zwijgzame volgelingen, ofwel als vulling voor de kerkbanken, als zachtaardiger leerlingen op cathechesatie en volgzamer discipelen van een redelijk leraar, een opwindend prediker.

Neen, als vrijwillige en actieve krachten, als medewerksters bij de religieuze vorming der kinderen en der volkeren; als deelneemsters aan besprekingen, die, inplaats van debatten en geleerde discussies, worden tot ogenblikken van gemeenzame bezinning over ons hoogste goed.

Meen niet, dat dit dus eenvoudig een pleidooi is voor: „De vrouw in het ambt”, „de vrouw op de kansel”, de vrouw in de synode! Dat is immers onafwendbaar, dat komt; dat is onontkoombaar, evengoed als de vrouw zich handhaven zal op sociaal terrein en, nolens volens nog, in politiek en openbaar leven steeds meer naar voren zal komen. Neen, het gaat hier om véél méér! Dat wat een rijpe vrouw, die alle ontwikkelingskansen kreeg voor verstand en hart, onderscheidt van „dé man, in de kracht van zijn leven”; düt, wat haar maakt tot behoedster van het levensgeluk; nl.: het volontplooide gemoedsleven, beheerst door redelijk inzicht, door gevoel voor orde en verhoudingen, dót moet zich een weg