Langzaam en snel leven

~Ik droomde dat ik langzaam leefde., d’

Een regel uit een geniaal vers van Vasalis, waarin de dichteres zich losmaakt van het eigen snelle menselijke levenstempo en zich indenkt, wat het is: zó langzaam te leven, dat zelfs het „leven” van oude stenen sneller gaat. Bomen wringen zich dan snel uit de aarde omhoog, de zee heeft geen kalme deining meer, maar een siddering, een tremor. Alle dingen, die voor ons traag gaan en hun bestaan rekken van lang voor dat wij er waren tot lang nadat wij gestorven zullen zijn, jagen voort in hun beweging, hun ontwikkeling, hun leven, wanneer men droomt, hoe het is: langzaam te leven, „langzamer dan de oudste steen”. Het is niét alleen om de gedurfde sprong naar een geheel andere levenswijze dan wij gewend zijn, dat deze versregel mij bijblijft. Was dat wel het geval, wat zou dit vers dan meer zijn dan de speelse grap van een oorspronkelijke geest? Het zou kunnen zijn, dat zulke woorden meer algemene geldigheid bezitten, meer beantwoorden aan onze behoefte aan bevrijding uit de mallemolen van het moderne gejaag, dan men bij eerste lezing zou denken. Het zou kunnen zijn, dat er in zulke woorden een schreeuw van verlangen naar het aardeleven lag en dat wij ze daarom niet kunnen vergeten. Het zou ook kunnen zijn, dat ze in onze herinnering blijven haken als een waarschuwing aan de Westerse mens, die zich door zijn arbeidzaamheid zo roekeloos heeft begeven in een levens jacht, dat het voor zeer velen nauwelijks meer te dragen is en een algemeen onbehagen des levens plus een voortdurende dreiging van overspanning en neurose tot gevolg heeft gehad.

„Ik droomde, dat ik langzaam leefde ....” Ik peins over deze woorden en in mij blijft de vraag: zijn er nog mensen, die langzaam leven?

We graven nu maar eens even niet naar de diepten, waar het leven van de oudste steen verborgen ligt. We blijven buiten natuur en mineralenrijk en binnen de mensenwereld. Waar zijn de mensen, in wie het langzame tempo is gebleven?

Het platteland! Wij moeten het platteland vooral niet idealiseren. Het leven eens gerusten(?) landmans rolt thans niet meer genoeglijk voort. De tijden van teeltbeperking en prijsbeheersing hebben er veel onrust gebracht. Mansholt krijgt de schuld er van. Het is de vraag, of het zonder Mansholt genoeglijker zou geweest zijn. Voor de arbeiders en kleine boeren waarschijnlijk niet. Ook weten wij iets van een plattelands-isolement, dat verbroken is. Ook het platteland is aangevreten door de technisering, de sociale onrust, het vermaaksleven, de Vroom-en-Dreesmann-cultuur. Toch hebben wij altijd nog het besef, dat het leven er langzamer gaat. Komt men er vandaag niet, dan komt men er morgen. Dat maakte een boer-kerkeraadslid me duidelijk, met wie ik na de kerkdienst wegfietste. Ik had de verdere Zondag vrij, nam het er eens van in het mooie zomerweer, trapte op z’n Zondags. Maar wel driemaal had ik een aanmerking van mijn tochtgenoot te slikken, die me nauwelijks kon bijhouden. „Jullie stadsmensen fietsen altijd

alsof je de trein nog moet halen ” En ik droomde nog wel, dat ik een halve Zondag langzaam leefde

De kleine stad! Men loopt er midden over straat, want er is geen snelverkeer, ’s Avonds na elven is alles rustig en donker; er is geen nachtleven en er worden geen haastbrieven op het laatste ogenblik nog afgemaakt en weggebracht. Men houdt er grote gesprekken over kleine zaken en kauwt de problemen van de burgerij geheel en al uit. Er zijn wel vergaderingen, van Regentencolleges en buurtverenigingen bijvoorbeeld; daar worden lange notulen bedaard voorgelezen. Men houdt er niet van de gewichtige Nieuwe Rotterdamse Courant, noch ook van het sensationele Vrije Volk; het provincieblad met z’n bekende namen, z’n gezellige advertenties, zijn lijst van verhuizingen en z’n oubollige schetsjes bemint men. Er is een Volksuniversiteit en ook een schouwburg; maar Sartre’s stukken krijgen geen kans en de films zijn wat oudbakken. ’s Zondags gaan we in drommen naar de kerk, ieder naar de zijne; want wat daar nu weer achter kan steken, dat twee vrijzinnige dominees in de Westerkerk te Amsterdam hun intrede doen Al was er natuurlijk wel veel moois in die Wereldraad, toen in 1948. De kleine stad leeft buiten de stroom van het grote wereldgebeuren om. Omwentellingen en wendingen dringen tot haar laat en gematigd door. Zij is bij alles ten achter. Men leeft er langzaam en droomt.

Het is goed om eens te bedenken, dat dit er ook is. Wij zijn de mensen, die „met hun tijd meeleven” willen, die het laatste belangrijke artikel menen gelezen te moeten hebben, die snel'standpunten moeten innemen en posities moeten bepalen om ons te kunnen verweren tegen de uitdagingen van het wereldgebeuren. Wij kennen de vreugde van het staan in de stroom, van de worsteling in de branding. Wij nemen ook wel eens sensaties te ernstig. En wij vergeten, dat tallozen een gans andere levenswijze hebben, een langzaam tempo. En wij verwonderen ons, wanneer we eens ontdekken, dat tallozen zich nooit druk zullen maken om die dingen, waar wij zenuwlijders van worden.

Er is ook veel verbazing om ons tempo bij hen, die langzaam leven. Komt deze houding alleen voort uit star conservatisme, uit provinciale bekrompenheid? Of zou er ook een wijs geduld in meespreken, dat vele schokkende zaken terecht niet zo belangrijk acht als degenen, die er direct bij betrokken zijn en er met de neus dicht op zitten? Het langzame leven grijpt niet in daar waar wij met onze eigenwijze bemoeienissen alleen maar veel kunnen bederven. Het kan eens iets aan de loop der dingen overlaten. Het zal in de opvoeding alle opzettelijke bedillerij vermijden en het kind aan zijn eigen ontwikkeling overlaten. Het zou in het Indonesisch conflict waarschijnlijk nooit tot politionele acties zijn overgegaan en het opgewonden ingrijpen der ongeduldigen hebben gewantrouwd. Wij, die zo vaak te veel doen, omdat wij nooit een aansluiting willen missen, zouden iets

kunnen leren van hen, die langzaam en dromerig leven.

Maar dit is dan ook niet meer dan een vluchtige groet aan het langzame leven. Want het is ons voorgoed onmogelijk geworden, er ons met huid en haar door te laten verslinden. Dat komt niet aileen, omdat wij geïnfecteerd zijn met de ziekten van de grote stad. Dat komt vooral, omdat wij huiveren van het conservatisme, dat geen begrip kan hebben voor de snélle veranderingen in onze tijd.

En die veranderingen zijn onmiskenbaar. Wij kunnen ze hier niet beschrijven. We kunnen slechts enkele aanduidingen geven. Maatschappelijk: een vermindering van klassetegenstellingen. Economisch: een voortgaande bemoeienis met handel en bedrijf door gemeenschapsorganen. Politiek: een wederzijds doordringen van staat en maatschappij, een toenemende internationale verbondenheid, een onmiskenbare invloed van de progressiviteit. Cultureel: een verzwakking van de neutraliteit, ook buiten het politieke partijwezen om. Kerkeiijk: de invloed van het oecumenische leven, een nieuwe aandacht voor liturgische behoeften en probeersels. Wij voelen de grote wendingen en hebben in Bentveld en in ons blad een gevoelig apparaat, dat deze noteert. Daardoor kennen wij het leven ook niet anders dan in zijn snelheid. Want een tijd van veranderingen is een tijd van snelheid . Wanneer wij dikwijls spreken over het crisiskarakter van onze tijd, dan bedoelen we daar drie dingen mee. Ten eerste, dat er grote beslissingen vallen (denk aan de Ronde Tafelconferentie). Ten tweede, dat er ingrijpende veranderingen op allerlei gebied zijn, waarvan wij de betekenis niet mogen miskennen; ook niet als we reactie en verstarring waarnemen; ook niet als we bedenkelijk doen bij de liberalisatie van de handel en geen uitweg weten uit de onderwijs- en de radiomisère. Ten derde, dat deze veranderingen onmogelijk doorleefd kunnen worden door hen, die langzaam leven, omdat ze ons doen staan in de stroomversnelling van de tijd.

Wie meent, te moeten meeleven met zijn tijd, heeft zich in de crisis begeven. Hij is gaan staan in de stroomversnelling. Hij weet, dat in Indonesië geen geleidelijke ontwikkeling kon plaatsvinden, geiijk velen gewild hebben, maar dat de geschiedenis ginds met sprongen gaat en dat revoluties nooit zonder bloedvergieten plaatsvinden. Is de Doorbraak niet eveneens zulk een crisisverschijnsel? Het gaat allemaal wel niet zo erg snel en zo hevig schokkend in de politieke doorbraak. Maar er is meer doorbraak dan velen weten. Het grijpt diep in het leven in: in de politiek, in de kerk, in het onderwijs, in het persooniijk leven. Zij, die zijn door gebroken naar andere groepen en denkwijzen hebben meer gedaan dan een overstapje genomen op een andere partij. Ze doorleven op velerlei gebied de veranderingen. Ze voelen, hoe snel dit in een mensenleven zich kan ontwikkelen: in enkele oorlogsjaren Ze zijn in de stroom gaan staan. Ze hebben zich in de crisis begeven. Zij voeien inneriijk groei en vernieuwing, zij doorleven vervreemding en nieuwe verbondenheid, zij hebben een streven en een strijd. Zij proeven de snelheid des levens.

Wij mogen er ons alleen nog maar zo af ien toe over verbazen, dat er tallozen zijn, die deze gevoeligheid niet hebben en deze snelheid niet kunnen opbrengen. Wij zuilen het langzame leven alleen nog maar kennen als een droom. Want wij zijn voorgoed gegrepen door onze taak in deze sneiie tijd. Dat is ons lot. Ook ons geluk, vrienden?

H. J. DE WIJS