De Koning en het volk

De Belgische crisis heeft ons als nabuurvolk wel op bijzondere wijze beziggehouden. De crisis heeft ons duidelijker dan ooit doen beseffen, dat geen enkel volk gelijk is aan een ander volk; dat historie, sociale geleding, taal, een geheel eigen stempel drukken op een volk. En wij denken: zoiets zou bij ons niet gebeuren.

Maar tegelijk heeft deze crisis aan het licht gebracht, hoe zelfs in West-Europa, haar bakermat, de democratie aangevochten kan worden. En nu ebt in onze dagbladpers uiteraard straks ook in onze weekbladen het gewoel der meningen na. Daarbij zien wij twee lijnen: scherp zegt de antirevolutiormaire pers, dat socialisten en liberalen in België dan toch maar kinderen der revolutie zijn, de revolutie van 1830 en 1848. Deze pers, en de rooms-katholieke in versterkte mate, zegt: hier is de democratie geschonden. Formeel was immers alles in orde. De minderheid had zich, hoezeer ook gekant tegen de besluiten der meerderheid, moeten neerleggen bij de beslissingen. Even scherp daarentegen stelt de socialistische pers, dat, als.de regelen der democratie geschonden zijn, dit de schuld van de koning is. Democratie immers is niet alleen het handhaven van de democratische rechtsregelen maar evenzeer het handelen in democratische geest. Het vruchtbaarst is het, langs de laatste lijn te denken.

Zeker, men kè,n de anti-revolutionnairen, onverdachte democraten als zij zijn, toegeven, dat de gang van zaken in de koningskwestie, formeel-juridisch in orde was. Maar voegen wij er aan toe: waarlijk helemaal in orde is ’t pas, wanneer het wezen van de democratie door allen geëerbiedigd wordt. Is dat niet het geval, dan

is formeel-juridische handhaving der democratie een vorm van dictatuur. Dè.t immers maakt de democratie zulk een hachelijke zaak, dat zij een maximum van geestelijk gezag en een minimum van materiële macht veronderstelt.

Met dat geestelijk gezag nu was het in België droevig gesteld. Dat openbaarde zich in de koningskwestie. De koning moet het vertrouwen van allen hebben. Niet alweer formeel, maar in feite. Men kèin de koningsfiguur inbouwen in een fraai stelsel; men kèin hem een bijzondere religieuze functie geven; men kèin de historie vermythologiseren om de koning objectief een plaats te geven dat geeft op den duur allemaal niets, wanneer hij niet in ons tijdsgewricht funtionneert als een wijs, waardig, bescheiden, luisterend en vertrouwenwekkend mens. Hij moet het vermogen bezitten, zo te leven dat het volk in zijn optreden iets van zichzelf herkent en zich daarop ook richten kan. De middeleeuwen zijn voorbij. Althans ten aanzien van het koningschap. Hij is niet meer de bemiddelaar tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld; hij is niet meer een tussenfiguur tussen mens en God; hij valt onder precies dezelfde maatstaven als de ambtenaar, wat zijn dagelijks leven betreft. Een koning van een democratisch volk staat in het volk en gaat het vóór.

Koning Leopold IH kon hieraan zonder of door zijn schuld, dat zij in het midden gelaten niet voldoen. En degenen, die hem langs formeel-juridische weg tóch wilden handhaven, brachten daardoor de democratie in gevaar. Geen enkele sluitende redenering kan het tegendeel bewijzen.

Is dus de zaak zonder meer toe te juichen? Ach, wij zijn blij geweest, toen het op deze wijze afgelopen was; toen eindelijk, onder de zwaarste druk en na het vloeien van het bloed, de Belgische regering zwichtte.

Toch zijn wij niet gerust. Want niet alleen de wonde die geslagen is, zal veel tijd nodig hebben om te genezen, maar ook aan de democratie-zelf is een haast verdovende slag toegebracht. Het staat slecht met een democratie, wanneer zij zich handhaven moet in het grimmige spel tussen gendarmes en stakers. Democratie immers vraagt een innerlijke houding van gans het volk, waarbij deze figuren niet te pas behoren te komen. Deze innerlijke houding is klaarblijkelijk niet aanwezig. D.w.z. de gezindheid, om niet alleen de grondrechten van de mens zijn vrije ontplooiing binnen de gemeenschap te eerbiedigen, maar ook om het gedeeltelijk gelijk van de ander te erkennen en voor het volksgeheel vruchtbaar te maken, die ontbreekt te zeer.

Zeker, in de democratie moeten beslissingen genomen worden. Maar deze beslissingen moeten ook gerijpt zijn in het volk. Niet in die zin, dat iedereen het met a,lles eens moet zijn, maar wel zo, dat men op begrip en vertrouwen mag rekenen van de meerderheid van een volk; en daarbij op een passieve aanvaarding in verbondenheid door de minderheid van dat volk. Die figuur is moeilijk te vinden in de latijnse landen. Is het hun rooms-katholieke afkomst, hun verbeten en nationalistisch anti-clericalisme, hun vroeg ontwikkeld kapitalisme met de reactie daarop, die hiervan oorzaak zijn? Of alle factoren te zamen? Hoe ’t antwoord ook uitvalt, vast staat, dat België na deze crisis voor de noodzaak staat om de doorlichting van het wezen der democratie op het programma te zetten en aan de werkelijkheid der volkspraktijk te toetsen En het bittere van deze situatie is, dat nóch overwinningsroes, nóg bitterheid over de nederlaag de geschikte stemming is om de waarde der democratie opnieuw te gaan munten en haar wezen opnieuw te gaan ontdekken. L. H. R.

simpel om als remedie te dienen bij de ontzettend zware problemen die zich voordoen als het gaat om de beïnvloeding ten goede van deze massa en van de zgn. ongrijpbare jeugd, maar ze is juist voldoende om ons redelijke hoop te geven, dat ons werken, waarmee we de massa niet schijnen te bereiken, wellicht hier en daar een individu bereikt.

De analyse der heidense maatschappij, die Paulus in zijn brief aan de Romeinen geeft was weinig bemoedigend. En toch heeft zijn vurig woord (o zeker, ik weet het: niet zonder Gods genade) gemeenten gewekt met een Christelijk leven, die nog na eeuwen ons met heimwee vervullen naar de tijd der eerste christenen. Zeg niet te gauw, dat ge geen vertrouwen meer hebt in de mens. Denk aan uw vrouw, aan uw kind, aan uw vriend! Ook zij zijn mensen. Nog altijd circuleert onder het mensdom de pasmunt der liefde, het wisselgeld van het medelijden. Er is nog hulpvaardigheid, er is nog idealisme. Ge vindt nog gelijkgezinden rondom u, die mede hun schouders willen zetten onder elk goed werk.

Het lijkt zo zuiver, de mensen alle vertrouwen te ontzeggen en alleen op God te vertrouwen. Ik twijfel nochtans of dat nu wel Gods bedoeling was. En ik doe dat, al overwegende, wat al God zelf ons heeft toevertrouwd. J. G. B.

WIE HIROSHIMA VERNIETIGDE KAN MOSCOU VERPLETTEREN

Zo luidde het opschrift boven mijn artikel in het vorige nummer. Het slot van dit artikel wordt onbegrijpelijk, omdat een heel stuk is weggevallen. In de 4de kolom van mijn artikel, regel 15, zeg ik: „Inderdaad zijn er in Amerika, die in deze richting denken. Maar dat een vooraanstaand lid van de P.v.d.A. in Paraat ons, als socialisten, in deze richting voorgaat, heeft mij ontsteld”.

Wat dan volgt, is onduidelijk geworden, omdat de volgende zinnen ontbreken: „Hier wordt propaganda gemaakt voor de gedachte, de actie d.w.z. dé oorlog naar het hart van Rusland te verplaatsen en zo nodig Moscou te verpletteren. Tas zegt: dit is het dodelijk gevaar, dat Stalin thans boven het hoofd hangt.

Hij had ook kunnen zeggen: dit is het dodelijk gevaar, dat de gehele wereld en ons allen boven het hoofd hangt. Het zou toch wel gewenst zijn, dat wij ons eerst eens indachten, wat dit alles betekenen zal en wat van dit alles het gevolg zal zijn.

Tas doet, alsof het er alleen op aankomt. Rusland op te ruimen, en wij er dan zijn.

Alles wordt door hem op de éne kaart van de bewapening en de oorlog gezet. Natuurlijk hoopt hij, dat Stalin de vrede kiest en de consequenties van deze vrede.

Hij zegt zelfs: hij zal ze kiezen indien wij flink zijn. Het schijnt alles zo eenvoudig. Maar ik kan niet ontkomen aan dé indruk, dat Tas zich overgeeft aan levensgevaarlijke illusies, die met de werkelijke verhoudingen weinig te maken hebben. Het loopt alles zo vlot. Amerika moet zich tot het uiterste bewapenen. Europa moet dit ook doen. Die weerbaarmaking is belangrijker, zegt Tas, dan alle privé belangen, zowel van werkgevers als van werknemers. Het zal toch nodig zijn, de vraag te stellen, wat er van het socialisme terechtkomt in een wereld, die de weg van Tas tot het einde toe gaat.

Waar de overwinning van het nationaalsocialisme door geweld de wereld gebracht heeft, is langzamerhand voor iedereen duidelijk geworden.”

Dan volgt het slot, dat alleen begrijpelijk is, wanneer men eerst het weggevallen stuk leest. J. J. B. Jr