„De dijk is dicht”

Nederlands en zonder provindalisme

De nieuwe Nederlandse film „De dijk is dicht”, die in de provincie speelt en een oorlogsgegeven behandelt, begint met Nederlandse borrels en eindigt met koorzang van Zeeuwse vrouwen met witte kappen, en muziek van de fanfare „Oefening Kweekt Kunst”, ten gehore gebracht door stoere Zeeuwen... en tussen begin en eind zien wij veel water.

Accnoucen van een uouanose mm me niet boven het provincialisme uitgaat? Neen, „De dijk is dicht” staat verre boven provincialisme. Oorlog en verzet, bezetting en bevrijding, strijd om het bestaan en tegen het water, koorzang en fanfare, boeren en paarden zijn in deze film niet geplaatst als meer of minder leuke beeldjes. Zij zijn hier geworden; accoorden in een melodie, die van een mens zingt, een gewoon, onbeduidend mens – accoorden in een lied. dat somber en droevig is, maar ook verblijdend en triomfantelijk kan zijn. In déze film worden wij niet verveeld en geïrriteerd door de water- en boerentaferelen; want hier vormen zij factoren, even belangrijk voor de feitelijke gang van zak;en, als voor hun symbolische betekenis.

Het lijkt mij niet toevallig, maar veeieer typerend voor de poëtische sfeer van de film, dat de toeschou- i wer enkele verzen te binnen schieten. Het concert van de „Fanfare” in het herstelde West.-Kapelle geeft ons als het ware een apotheose en zinnebeeld van de „gewone dingen”, waarvoor eerbied ontstaat In een „verwend gemoed”, zoals Vasalis ons in haar gedicht „Fanfare-corps” vertelt. En aan Werumeus Bunings bekende „Ballade van den boer” moest ik denken, aan de ondanks alles voortploegende boer...

Ben klein nmnnetje die klerk Verbloeme. Hij wil zijn gewoon leven leiden, sampn met zijn jonge vrouw, samen straks met hun eerste kind. Maar dan komt de oorlog. Hij werkt in de grote stad, zij gaat naar Zeeland, naar de ouders; waar zal zij beter beschermd zijn tegen alle ongemakken dan in haar West-Kapeiie? De geallieerden zien zich genoodzaakt Walcheren en de dijk te bombarderen. Oorlog is oorlog. En heel wat boeren die niet meteen de wijk naar veiliger oorden nemen, verdrinken in en nabij hun huizen. Ook Els, de jonge vrouw, sterft deze dood.

Hij in zijn stad hoort de BBC-berichten. Haar zien, haar redden, is zijn eerste, zijn enige impuls. Doch vóórdat hij door een illegale groep in de Biesbosch aan land wordt gezet, moet een en ander gebeuren; hij raakt gewond, in een stal wordt hij verpleegd. Zijn koortsdromen worden door het water beheerst, door het stijgende, verslin-

dende water. Hij opent even de ogen, een paard staat naast hem. Zit zij niet op het paard? Zij verdwijnen in de diepte. Paarden vlieden voorbij in een stom, gracieus en beklemmend spel. Paarden zónder haar. Wanneer hij dan eindelijk —■ nadat hij gearresteerd en in een kamp tewerk gesteld is na de oorlog de zekerheid krijgt, dat zijn vrouw omgekomen is, wordt hij door verwarring en duisternis bedreigd. In deze schemer- en droomwereld worden en blijven „water” en „paard” Leitmotive.

leed en rampen vinden zij elkaar in gemeenschapi..<

Totdat hij, die geplaatst is te midden van het zinloze, naar Walcheren gaat, de taaiheid en vitaliteit der mensen daarginds ervaart, hun levenswil en werkijver. Hier komt hij tot zelve, leert zien en begrijpen: het wezenlijke de gewone dingen het dagelijkse leven. Hij, die met het leven meent te hebben afgedaan, wordt tot nieuw leven gewekt. Een glas water blijft een glas water. En het hobbelpaard is er en het stevige werkpaard.

Contrastwerkingen bereikt de regisseur a. Koelhuis niet slechts aan de buitenkant, niet alleen door middel van een goede toepassing der foto-techniek met een lichten schaduwspel, maar in sterkere mate ook door andere middelen, die meer de binnenkant benaderen, bijv. door het ten gehore brengen van een straatorgel met uitgelaten „Bevrljdings”-deuntjes, terwijl de jonge Verbloeme, één dier bevrijden, verdoofd is door smart en door de wetenschap dat hij zijn vrouw niet zal weerzien. Uit dit

en andere voorbeelden en, goed beschouwd ook uit de titel van de film spreekt een ironie welke niet geboren is uit de wil om te wonden, doch uit mededogen met de mens, dit eenzame, zwervende, de wanhoop nabije schepsel.

Uiteraard wordt in een dergeiijke film zo zuinig mogeiijk van woord en geluid gebruik gemaakt. Wat ik echter niet begrijp, is dat de muzikale achtergrond zo banaal is; hoe komt die karakterloze, zoetsappige muziek in deze film terecht?

Het tweede deel schijnt „langdradig” te zijn, is echter psychologisch aanvaardbaar. Want in dit deel beleven wij het helingsproces van de jonge man, een proces van héél, een geheel, één stuk worden. En een der gelijk proces kan niet in en met een paar tafereeltjes worden „geschetst”. Ook dat dit tweede deel harder, documentair is, )en minder in een droomsfeer speelt, is op zich zelf wel acceptabel. Is het niet juist deze sfeer van de volstrekte realiteit, die de jongeman weer uit zijn wereld van het irreële haalt en hem tot leven, dit leven van aanpakken en aanvaarding, doet terugkeren? Wel moet gezegd worden,*dat de overgang van het eerste naar het tweede deel te weinig genuanceerd, te cru is.

Langzamerhand is bekend geworden, dat de regisseur Koolhaas zich van zijn film gedistancieerd heeft, aangezien er door de productieleiding wijzigingen zijn aangebracht, die volgens de regisseur de artistieke waarde van zijn werk schade berokkenen. Wat er echter overgebleven Is, staat op zo hoog niveau, dat dit al onze bewondering afdwingt. Een bewondering die uitgaat naar de regisseur, naar de cameraman Piet Buis, naar Kees Brusse, de vertolker van de hoofdrol (veel minder houterig dan men doorgaans van Nederlandse acteurs in films gewend is), naar de opdrachtgever „Polygoon” (waarvan de Journaals enkele weken geleden in „Tijd en Taak” met grote waardering werden besproken), en naar „de gehele bevolking van West-Kapelle”, die in „De dijk is dicht” zeker geen kleine rol vervult. H. WIELEK

Leestafelnieuws

Frederik Wakeman. Zeep. (De „Hucksters”). Een roman uit de Amerikaanse radiowereld. Engelhard, Van Embden en Co. Amsterdam, ƒ6,90. Het valt niet te ontkennen: Wakeman weet raak te typeren, zeer vlotte dialogen te schrijven en het brok Amerikaans leven, waar radio en reclame elkaar ontmoeten, ons op scherp-concrete en geestighekelende wijze af te schilderen. Maar toch is het beeld, dat ons hier wordt opgehangen van die Amerikaanse amorele zakenwereld, waar alles om geld draait en naar hogere mensenwaarden niet wordt gezocht, niet erg verheffend en roept het soms zo’n weerzin in ons op, dat we het boek terzijde leggen. De onvrede met deze wereld mag ons in de hoofdpersoon sympathiek zijn en zijn eindelijke breuk er mee mag ons bevredigen, alsmede zijn zelfbeheersing en correcte houding tegenover de geliefde, maar gehuwde vrouw, er is te veel in dit boek geofferd aan de beschrijving der onbelangrijkheid, der vervlakking, der leegheid, zodat het geen pakkend, aangrijpend werk kon worden. Een boek, dat spoedig vergeten zal zijn. j. T.

In het Conferentiehuis van de Arheiders-Gemeenschap der Woodhrookers te Bentveld (hij Haarlem) wordt gevraagd een

hulp in de huishouding

(intern)

Sollicitaties aan dr A. van Biemen, Bentveldsweg 3, Bentveld.