meisjes moeten straks gaan stemmen. Nu behoeft men niet van elk onderdeel van het regeringsbeleid volledig op de hoogte te zijn, om zijn stem te gaan uitbrengen. Maar een verkiezing is dêin alleen geen loterij, wanneer een zekere scholing, een zeker inzicht is bij gebracht. En bovendien: wanneer niet een stuk verantwoordelijkheid voor het grotere geheel en dus een beetje onbaatzuchtigheid geleerd is. Dezelfde onbaatzuchtigheid, die men te recht van de politici vraagt, moet men óók van de gewone man kunnen vragen. De massa zal dat moeten leren. De massajeugd zal dat alleen kunnen leren, wanneer zij niet aan zich zelf overgelaten wordt, maar iets van de sociale werkelijkheid in clubverband ervaart.

Ik heb dit geschreven, om me zeif en anderen duidelijk te maken, dat een mens die nu eenmaai begrensd in zyn kunnen is het gebied, waar hij werkt, nooit geisoleerd moet zien. De politicus moet weten, dat zijn werk alleen maar mogeiyk is in een volk, waar op vele sectoren, los van de politieke gezichtspunten, alierlei culturele arbeid verricht wordt. De politiek is niet het laatstbeslissend. Maar de sociale jeugdwerker moet weten, dat zijn bydrage nooit los staat van het geheel van onze samenleving, waarin de politiek een noodzakeiyke rol vervult.

Dat is het antwoord op een aanvechting. L. H. RUITENBERG

Apropos

„Waarom ben jij eigenlijk nog geen abonné op Tijd en Taak?”

Het is deze vraag, die ook u naar wij steilig verwachten in de komende weken zult stellen aan al uw vrienden en bekenden. By deze vraag mag het niet biyven, maar ze dient de inleiding te vormen tot een gesprek, waarin u ongetwyfeld de gelegenheid zult hebben ons blad warm aan te bevelen. En als u dan ook nog in staat zult zyn een nummer van „Tijd en

Taak” achter te laten, dan kunt ge naar alle waarschyniykheid de administratie met een nieuwe abonné verbiijden.

Verzuim dus niet, voor zover u dit nog niet hebt gedaan, de antwoordkaart, welke in het vorig nummer werd bijgesloten, ingevuld terug te zenden, zodat u in het bezit komt van één of meer extra kranten.

A propos, vergeet niet uw vrienden er op te wijzen, dat de abonnementsprijs met ingang van 1 October jl. ingrijpend werd veriaagd en wel voor

een jaarabonnement van ƒB,OO op ƒ5,00, een halfjaarabonnement van ƒ 4,25 op ƒ 2,75,

een kwartaalabonnement van ƒ 2,30 op ƒ 1,50. Het is een belangryk argument bij uw pogen de invloedssfeer van ons blad

te helpen vergroten. Werft abonné’s!

king vindt en dat ons van beide kanten toegeroepen wordt, als ware er in hemel en op aarde niets anders meer: gij moet kiezen, gij moet een beslissing nemen voor het Oosten of het Westen, een derde moge • lijkheid is er niet. Hier, in dit alternatief, waarvoor wij gesteld worden, iedere dag, ieder uur, in elke krant en in elke radiouitzending, hier ligt de eigenlijke, de diepste en gevaar lijkste nood van de Duitse mens. Wij worden voor een keus gesteld en ons wordt gezegd: deze keus betekent een of of, en voor vele mensen heeft deze keus iets verlokkends.”

Wij hebben veel relaties met het Westen en wat het Westen biedt schijnt aantrekkelijker dan wat het Oosten aan kan bieden. Er is een gemeenschappelijke geschiedenis, een gemeenschappelijk verleden in cultuur en wetenschap. In het Westen is vooral geld, dat is er plenty en daar is een levensopvatting, die voor ons, vooral na de oorlog en na Adolf Hitler een grote aantrekkingskracht heeft. Men zegt: Duitsland behoort tot Europa, wel te verstaan het gebied van de westgrens van het vroegere rijk tot het ijzeren gordijn; daarachter houdt Duitsland op. Europa is alles, wat niet onder Russische contröle en onder Russische invloed staat. Zo maakt men propaganda voor een Duitsland, dat alleen West-Duitsland is en dat leeft van de genade en de aalmoezen van de grote machten in het Westen.

Maar ook van de andere kant tracht men ons Duitsers te winnen. Ook het Oosten werkt met het alternatief: het Westen of het Oosten. Men wil ons winnen voor de communistische volksgemeenschap en men zegt: gij moet kiezen, hier is het goede en aan de andere kant is het slechte.

Het Westen speculeert op onze angst voor het totalitaire regime van het Oosten en op ons verlangen naar een bestaan, waarin wij voor honger en gebrek bewaard worden. En men belooft ons een leven in vrijheid. De grote broer in het Oosten echter rekent met ons verlangen naar de hereniging van alle Duitsers in één Duits volk en met de

wens, dat het sociale onrecht, dat nog nooit sinds 1945 zo groot was bij ons, wordt opgeheven en dat het nu eindeiyk uit zal zijn met de bevoorrechting van bepaalde groepen.

Eén ding is echter duidelijk, dat alles wat ons aangeboden en beloofd wordt, ten slotte daarop uitloopt en uitlopen moet, dat wy volledig ophouden Duitsers te zijn, dat wy het gemeenschappeiyk woongebied en de gemeenschappeiyke taal prysgeven en uit elkaar gaan: het grotere of kleinere deel wordt tot mensen van het Westen en het kleinere of grotere deel wordt tot mensen van het Oosten, maar Duitsers zijn er dan niet meer. Dan biyft alieen de vraag over, hoever het Oosten zyn grens naar voren schuift of hoever het Westen in staat is die grens terug te schuiven. WU, de Duitsers, spelen daarby alleen de rol van betaalde soldenier.

Maar dat aiternatief is helemaal niet waar. „Het is niet zo, dat er in het Westen vrijheid is en in het Oosten gerechtigheid, wy worden volstrekt niet vry, indien wy kiezen voor het Westen en wy vinden geen gerechtigheid, indien wy ons naar het Oosten wenden. Wanneer wij dit parool accepteren, is het enige, dat wij bereiken: de vereeuwiging van onze nood, de on vryheid en de ongerechtigheid onder welke wy zuchten.”

wy Duitsers leven tussen het Oosten en het Westen. Maar wy behoren noch tot het Oosten noch tot het Westen, maar staan dichter bij het Oosten dan de mensen in het Westen, niet alleen geografisch, maar ook in geestelijk opzicht.

„De vraag: Oosten of Westen, is vals en onecht, maar er ligt een echte vraag in verborgen en die raakt ons Duitsers in onze nood zeer wezenlijk. Deze echte vraag luidt: Oorlogsterrein of brug? Eén van beide zullen wij Duitsers, zolang er een Duitser in de wereld leeft, altijd zijn in de discussie en in de ontmoeting tussen Westen en Oosten: wij zullen oorlogsterrein wezen, waarop het Westen en het Oosten elkander als vijanden ontmoeten, of wij zullen brug wezen, waarop wij elkander in vrede ontmoeten, wy kunnen noch naar het Westen vluchten, noch in het Oosten ons heil zoeken, wy leven daar waar God

ons als Duitsers onze piaats heeft gegeven. Wij kunnen daar niet vandaan. En misschien is deze nood naar Gods wil ook onze kans.”

„Oorlogsterrein worden wij helemaal vanzelf, wij behoeven er niets voor te doen, behoeven alleen maar af te wachten, dan worden wij het. Om brug te worden, moeten wij zelf iets doen. Wij moeten langzaam beginnen te doen wat wij sinds eeuwen niet meer geprobeerd hebben, wij moeten proberen de brug te bouwen. Alies hangt dan ook af van de vraag, of wij nog enigermate ons zelf zijn, of wij nog een eigen taak en roeping hebben... Weigeren wij de opdracht te erkennen, dan zullen wij oorlogsterrein zijn. Wanneer wij aan de angst toegeven en op de vlucht gaan en het parool: het Oosten of het Westen accepteren of voor een deel voor het Oosten en voor een deel voor het Westen kiezen, dan wordt de brug niet gebouwd. Dan brengen wij zelf het noodlot over ons, voor hetwelk wij bang en bevreesd zijn.”

Dat is onze nood, dat er noch bij het Oosten noch bij het Westen redding voor ons is en in deze nood komt er een aanbod van God tot ons. Waarom geloven wij niet, wat God ons in Jezus Christus laat bekendmaken? Waarom prediken wij niet wat wij als christenmensen, die Duitsers zijn, in deze situatie te prediken hebben? Wanneer men ons de vrijheid belooft, dan moeten wij in het Westen toch de vraag naar de gerechtigheid aan de orde stellen en dat heel duidelijk, zoals zij ons in Jezus Christus tegemoet treedt. En wanneer men ons het systeem van de sociale gerechtigheid aanprijst, dan zullen wij aan het Oosten met alle duidelijkheid en eenvoud de vraag naar de vrijheid moeten stellen. Wij weten immers uit ervaring, hoe vrijheid en gerechtigheid bij elkander behoren en hoe ze tot wapen van geweld en van willekeur worden, wanneer wij hen misbruiken voor eigen menselijke doeleinden en niet gebruiken in dienst van Hem, die vrij maakt en rechtvaardigt. Wij hebben het immers gezien: er is geen echte vrijheid ten koste van de gerechtigheid, er is ook geen echte (Vervolg op pag. 4)