DE KOREA-RESOLUTIE

Het Centrale Comité van de Wereldraad van Kerken nam in zijn vergadering van B—ls8—15 Juli te Toronto een resolutie aan inzake de gebeurtenissen op Korea. Eenstemmig was de goedkeuring, met uitzondering alleen van de derde alinea, waartegen 2 stemmen werden uitgebracht. Deze alinea luidde;

„Een gewapende aanval als middel van nationale politiek is uit den boze (wrong). Wij prijzen daarom de Verenigde Naties, een orgaan van wereldorde, om zijn snel besluit, deze agressie tegemoet te treden en machtiging te verlenen tot een politiemaatregel, die elke natie, lid der organisatie, behoort te steunen. Tegelijk moeten de regeringen, individueel en door de Verenigde Naties, aandringen op een rechtvaardige schikking door onderhandeling en verzoening.”

De laatste zin is blijkbaar ’t uitvloeisel van een poging tot een compromis met de voorstanders van geweldloosheid. Al is dan geen volledige geweldloosheid mogelijk, de kans wordt opengelaten, ten slotte toch te komen tot een schikking (settlement), verkregen niet door geweld, doch door onderhandeling en verzoening. (Vermoedelijk zullen de meeste kerkvertegenwoordigers wel aan de realiteit van deze kans hebben getwijfeld).

Ondanks deze compromis-poging hebben twee Baptisten verklaard te geloven dat de Christenen onder iedere omstandigheid zich van wapengeweld moeten onthouden. Een zelfde onverzettelijkheid in ’t verkiezen van de geweldloosheid komt in Nederland voor, en niet enkel onder één bepaalde secte.

Deze verdeeldheid wekt twijfel aan de werking van de Heilige Geest in onze protestantse christenheid; een zelfde daad kan niet tegelijk recht en onrecht zijn, niet tegelijk gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid aan Gods gebod. Als een deel der broeders dwaalt, moeten zij dan niet worden voorgelicht en overtuigd? Maar hoe dan de juiste weg te vinden?

Een verklaring van ’t meningsverschil wordt al dadelijk verschaft door de menselijke aard. Waar onrecht wordt gepleegd, beseft ieder lid van de gemeenschap krachtens zijn aangeboren rede, dat het recht moet worden hersteld, omdat zonder recht de gemeenschap uiteenvalt en de ene mens de ander „tot een wolf wordt”. Toch kan het rechtsherstel achterwege blijven:

le. omdat er zijn, die van het onrecht mee profijt denken te hebben; 2e. omdat de moeite en strijd, tot herstel van ’t recht vereist, zulk een krachtsinspanning vergen, dat de redelijk gezinden de hiertoe nodige energie niet kunnen opbrengen. Als een dergelijke situatie intreedt, is de toestand kritiek; het kan zijn, dat de hele gemeenschap in haar voortbestaan wordt bedreigd en haar ondergang tegemoet gaat. Shakespeare heeft in Hamlet de aarzeling belichaamd van de man, die door het lot en Gods gebod geroepen is, het recht te herstellen, maar terugschrikt voor de strijd. Een dergelijke aarzeling tegenover het onrecht in de wereldsamenleving is zeer begrijpelijk. Eigenlijk pas sinds de doorwerking van de moderne verkeerstechniek in de 19e eeuw heeft zich het bewustzijn van een samenhangende wereldgemeenschap gevormd. Maar nog bestaan aanzienlijke overblijfselen van ’t oude gevoel van nationale apartheid. De felle zweepslagen van twee wereldoorlogen zijn nog maar nauwelijks voldoende geweest om tot het algemene besef te doen doordringen, dat nationale agressie tot nationaal voordeel niet geduld kan worden en dat zulk een agressie on voorwaardelijk móét worden tegengegaan, als onduldbaar onrecht. Maar de vereiste krachtsinspanning was teikens zo reusachtig, dat de meeste volken aarzelen, zo kort nog na de laatste wereldstrijd, opnieuw zich in ’t gelid te scharen tot afwijzing van nieuwe ordeverstoringen. De

verleiding is groot, een oogje dicht te drukken en zich diets te maken, dat men er best kan komen met „onderhandeling en verzoening”.

’t Is toe te schrijven èn aan de gruwzame angst voor het Sowjet-gevaar èn aan de grote reservekracht speciaal in ’t Amerikaanse volk, dat de meerderheid der naties ten slotte tegen de overweldiging van Zuid-Korea in ’t geweer is gekomen. En dat op tal van andere punten regionale veiligheidsstelsels in werking komen of worden voorbereid. Dat niettemin telkens weer angst en twijfel opdoemen, is psychologisch allerminst verwonderlijk. (Gelukkig kennen ook de Sowjet-kringen die angst en twijfel!)

Maar nu – de christelijke aankleding. Paulus gebiedt ons zo nadrukkelijk, Christus „aan te doen”, dat gelovige Christenen zich de uiterste moeite zullen geven, zich aan dit gebod te houden; en dus heftig te piekeren („to think furiously”, om met Gandhi te spreken), hoe de aanwezige voorschriften op ’t onderhavige geval zijn toe te passen. Helaas, zo vaak is al gebleken, dat de bijbel niet geschreven is als een aards wetboek, maar eer doet denken aan een verzameling orakelspreuken, doorademd van eeuwige waarheid; alleen te verstaan door begenadigde intuïtie. Wie weet hier dan zeker, een voor Mlen geldige oplossing te hebben, gevonden?

Maar de kerkelijke praktijk, wat leert deze over de interpretatie bij de gelovigen? ’t Is een bekend feit, dat de opkomende christelijke kerk al spoedig in felle oppositie stond tegenover het toenmalige godde-

kurze Beurteilung des Ortsgr.-, Kreis- oder Bezirksobmannes abzugeben.

Er wird gebeten, sich auf eigenhandig geschriebene kurze Lebenslaufe zu beschranken und etwaige Urkunden erst auf spateres Anfordern nachzureichen. Die Meldungen gehen laufend vom Landesverband an das Bundeskanzleramt, jedesmal, sobald eine Anzahl vorliegt.

Die Sache Ist nicht geheim. Solange aber keine Veröffentlichung in der Presse erfolgt ist, muss sie vertraulich behandelt werden, d. h. Mitteilungen über sie sind auf den Kreis in Betracht kommender zu beschranken, Erzahlungen darüber an Unbeteiligte, Vortrag vor grosseren Versammlungen oder vor solchen, zu denen die Presse zugezogen ist, zu unterlassen.

Ich bitte, mir weitere Einzelheiten zu ersparen und lm Sinne meines Ersuchens zu handeln. gez. Auleb

„Commentaar overbodig”, concludeert de „Freie Presse”. Inderdaad, en voor ons een waarschuwing temeer, .iH. VAN VEEN

Vonkjes

Velen van u ben ik enige verantwoording schuldig omtrent Jople Oranje. In het voorjaar schreef ik over dit Jordanertje, dat zo graag een cursus voor 14—16-jarigen „Tussen school en leven” wou meemaken, maar dat al verdiende en daarom niet kon komen. Onder de lezers van dat „Vonkje” waren er een aantal, die geld stuurden, om het Jopie alsnog in het najaar mogelijk te maken een cursus te volgen. Wij van onze kant hebben aldoor contact gehad met het gezin Oranje. De meisjes waren deze zomer een week hier met vacantie, ze kwamen ook telkens eens op een Zondag en ze schreven trouw. In deze vele contacten ontdekten we wel, dat we maar niet zo maar moesten zeggen: laat Jopie maar komen, het kost niets. Als je opeens een nieuwe fiets hebt, als je vader en moeder een week naar België kunnen, als er een bruiloft gevierd wordt en je houdt vele flessen „drank” over, dan klopt er ergens iets niet, als de kleren wel armoedig zijn en ƒ4,— in de week niet kan worden opgebracht. We meenden dan ook tot kort vóór de cursus te moeten wachten met het aanbod: laat Jopie maar komen. Zij zelf wil nog steeds heel graag. Toen een van onze leidsters eind September het gezin bezocht, om poolshoogte te nemen, bleek dat duidelijk. Maar: Jopie verdiende nu al drie gulden per week meer dan dit voorjaar, een grote broer zou gaan emigreren en daar kwam zoveel voor kijken. Een zuster ging er trouwen in November, enz., enz. Nu kan men wel zeggen: goed, dan betalen we nog meer en dan kan ze komen, maar dat zou, zo menen we, te gemakkelijk zijn. Uw bijdrage blijft voor Jopie gereserveerd, zij zelf spaart na de emigratie en na de trouwerij, om in April wel te kunnen komen. We geloven stellig, dat de tijd voor haar dan gunstiger is. Ten slotte

willen de ouders ook wel, maar ze leven zo primitief, dat ze onmogelijk een situatie van tevoren kunnen overzien. We moeten dus geduld hebben, maar we hebben de tijd: Jopie is pas veertien. En we zullen haar niet loslaten!

Intussen is het groepje, dat 9 October kwam en dat we tien weken hopen te houden, niet zo makkelijk. Maar goed ook, want dan was dit werk veel minder nodig! Het zou misschien wat minder moeilijk zijn, als we de klok terug konden zetten, Daar heb je nu bijv. het roken. Eén van de weinige dingen, die echt verboden zijn, is het roken. Niettemin wordt het wel eens gedaan. Stiekem. Vroeger zouden we misschien een strenge straf op dat stiekeme roken hebben gesteld. Dan hadden we wel kans gehad, dat het uit angst voor die straf niet meer gebeurde. Maar dan bleef die sigaret een begeerd iets en zij kwam beslist weer te voorschijn na de tien weken hier. Ook zou dan de sterkste in macht gewonnen hebben. Geen straf dus. Maar wat dan wel? We proberen het met inzicht, Vorige week hadden we een gesprek met drie meisjes, die toch gerookt hadden. Ze begrepen met hun verstand, dat roken ongezond is, dat anderen, die tot nu toe niet rookten, zouden worden aangestoken, dat het ook een beetje raar is, om geld uit te geven voor sigaretten, als je niet alleen nog niets verdient, maar als andere mensen zich financiële offers getroosten, om je een cursus te laten meemaken. Tot twee van de drie drong dit alles goed door, zij zullen voorlopig de sigaretten wel laten liggen. De derde zal een harde dobber hebben: ze is al min of meer verslaafd aan het roken. Ze is wel van goeden wille, ze bracht uit zich zelf haar shag bij ons „om te bewaren”. Ze zal stellig nog menig keer bezwijken, maar we geloven, dat een enkele keer een overwinning op zich zelf meer waarde heeft, dan altijd buigen voor overmacht. C. H. D.