Aan \ den Heer behoort de aarde en haar volheid. Psalm 24 ; 1 Z

fyd en laak

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR. EVANGELIE EN SOCIALISME

VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR 49STE JAARGANG VAN „DE BLIJDE WERELD”

Zaterdag 25 November 1950 Nr 9 Redactie: ds J. J. Buskes Jt ds L. H. Ruitenberg dr J. G. Bomhoff Redactie-Secr.: Roerstraat Amsterdam-Zuid Telefoon 24386 p/a dr J. G. BomhoÉF Vaste medewerking van prof. dr W. Banning J. Hulsebosch H. van Veen dr M. V. d. Voet ds H. J. de Wijs Mej. dr M. H. v. d. Zeyde e.a.

ibcnnement bij vooruitbet. perjaarfS,—; halfjaarf2,7s; kwartaalf 1,50p1u5f0,15 incasso. Losse nrsfo,ls; Postgiro 21876; Gem. giro V 4500; Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15, Amsterdam-C.

V erdraagzaamheid

Is het de ervaring van oorlog en bezetting, die aan het woord „onverdraagzaamheid” een nieuw aureool gegeven heeft, een aureool, geweven uit lichtstralen van heimwee en weemoed? Het kan dan heilzaam zijn ons te bezinnen op de waarde van dit ideaal.

Men zegt dat de democratie gebaseerd is op verdraagzaamheid en wanneer zij zich onverdraagzaam betoont jegens hep, die de onverdraagzaamheid openlijk in hun vaandel geschreven hebben, hetzij fascisme of communisme, doet zij dit a.h.w. met een kwaad geweten, en niet zonder grote aarzeling. Maar wie binnen de democratische, politieke arena naar de heftige discussies luistert, merkt, dat de geest van verdraagzaamheid, zoals men wei zegt, afwezig is. Ik zal maar geen voorbeelden geven.

Op een hoger en men zou zo graag zeggen, op een serener vlak, ontmoeten en botsen de levensbeschouwingen en godsdiensten op elkaar. Maar wederom: hoe staat het met de verdraagzaamheid? Nu geef ik wèl voorbeelden. De Hervormde Kerk publiceerde onlangs een herderlijk schrijven betreffende de R.K. Kerk en verweet haar intolerantie. Dezer dagen verscheen een antwoord, geschreven door vijf hoogleraren van Nijmegen, en het, naar mijn smaak sterkste stuk is van prof. Rogier, die het Protestantisme onverdraagzaamheid verwijt. Vestdijk in zijn geruchtmakend boek over „De toekomst der religie”, voert als ernstigste grief tegen het Christendom aan de onverdraagzaamheid en de grote, milde Duitse wijsgeer en existentialist Karl Jaspers spreekt in zijn boek over „Het filosofisch geloof” niet anders. Dichter bij huis: ik weet, dat enkele lezers zich geërgerd hebben over Buskes’ artikel in T. en T. van 11 November: het heette onverdraagzaam t.o.v. de pauselijke dogma-verklaring op 1 November. Ik zal niet proberen dit vraagstuk afdoende te behandelen. Hoe ingewikkeld het is, betoogde ik het vorig jaar (2 VII ’49) naar aanleiding van twee geschriften die ik nog steeds aanbeveel: het boek van ds Mispelblom Beyer („Tolerantie en fanatisme”) en de inaugurale rede van prof. dr H. de Vos (Verdraagzaamheid). Het is goed nochtans ons te blijven bezighouden met dit centrale vraagstuk, betreffende ons gedrag t.o.v. de meningen der anderen, die ongelukkigerwijze onze overtuiging niet delen. Ik hoop dat iedere lezer instemt met mijn eerste stelling, dat verdraagzaamheid geen

menselijk ideaal kan zijn. Sommige gedragingen van mijn medemensen mag en wil ik onder geen voorwaarde verdragen, als ik ze verhinderen kan; en dat zal dan ook meebrengen, dat het uitspreken van opvattingen die rechtstreeks aansturen op die door mij verfoeide handelingen in mij een protest uitlokt, dat ik uitspreken wil, op gevaar af voor onverdraagzaam uitgekreten te worden. Verdraagzaamheid als ideaal kan niet anders zijn dan een on-menselijke onverschilligheid t.o.v. de overtuigingen die ik aanhang, ja die ik ben. Het is geestelijke zelfmoord, want wat blijft er van mijn persoonlijke waardigheid over, als ik toesta en me er bij neerleg, dat iedereen mijn waarheden voor onzinnig of onzedelijk uitkrijt. De menselijke geldingsdrang betreft misschien allereerst de waarheden, waar een mens voor staat.

Ik, kan me een ander ideaal van verdraagzaamheid voorstellen, in wezen even onmenselijk. Er wordt verteld van Frederik de Grote, dat deze despoot lachend toezag, dat zijn onderdanen een ophitsend pamflet lazen. „Mijn onderdanen mogen doen wat ze willen, ik doe wat ik wil”. Ongeacht het feit, dat hij ten overvloede zijn wil aan zijn volk meedogenloos oplegde, ligt in deze uitspraak een zodanige verachting en onverschilligheid ten opzichte van het denken zijner medemensen, dat ik geneigd ben dit soort verdraagzaamheid het ergste te noemen, dat men zijn medemens kan aandoen. Ik wil wel terloops zeggen, dat ik soms huiver van de manier, waarop men met de communisten omgaat (systeem De Kadt: met deze mensen spreekt men eenvoudig niet), zoals ik me soms ook diep gegriefd voel door de wijze, waarop sommige verlichte en tolerante humanisten over het Christendom spreken, alsof het symptoom van een geestelijke onvolwassenheid is, dat volwassenen net zo min au sérieux nemen als het verhaaltje van Sinterklaas. In diepste zin was dan de inquisitie verdraagzamer.

Dit is geen pleidooi voor onverdraagzaamheid, voor schelden en beledigen, voor strafmaatregelen en uitbanningen, maar ik stel me een mens voor, voor wie een gedachte heilig is en ik vraag me af: hoe kan hij verdraagzaam zijn, d.w.z. verdragen, dat een ander zijn gedachte niet aanhangt, terwijl hij toch meent, dat zijn gedachte universele geldigheid heeft. Van sommige waarheden weten we, dat ze die algemene gelding niet hebben („mijn vrouw is mij de

liefste van allen”), van andere waarheden zijn we wel overtuigd, maar ze blijven buiten ons diepste zelf (twee en twee is vier) maar er zijn waarheden, die op een moment zo innig vergroeid zijn met onszelf, ons gedrag bepalen, en om erkenning vragen door anderen, dat verdraagzaamheid verraad zou zijn. Hoe kan ik oprecht geloven zonder het niet als een pijn te voelen, dat anderen mijn geloof niet delen, hoe kan ik oprecht socialist zijn zonder het te betreuren, dat anderen een maatschappijbeeld nastreven, dat ik als rampzalig beschouw voor de gemeenschap, die ik door mijn socialisme poog te dienen?

Men versta mij wel: dit is geen pleidooi voor onverdraagzaamheid. Ik bedoel alleen te zeggen, dat verdraagzaamheid geen ideaal is, geen menselijke deugd, veeleer een menselijke gedragslijn. Immers er kunnen dwingende redenen zijn tot nietonverdraagzaamheid, vanaf het practische motief van staatswelzijn, dwang baat toch niet, de behoefte aan rust, tot de principiële motieven: mijn waarheid is niet dè waarheid, eerbied voor andermans gevoelens, vertrouwen, dat God de waarheid zal doen zegevieren (discussie dezer motieven, zie De Vos). Ik meen dat geen dezer motieven altijd doorslaggevend is.

Tragische situatie van de mens: hij staat daar met zijn heilige overtuiging en hij begrijpt maar niet, waarom anderen zijn waarheid niet delen. Zijn ze dan verblind? Zijn ze dan onwillig? Kunnen ze het niet zien of willen ze het niet zien? En in zijn ongeduld gaat hij hen beleren; vanuit zijn liefde tot hen gaat hij hen verwijten. Dat hoeft geen hoogmoed te zijn, dat hij beter weet; dat kè,n dankbaarheid zijn, dat hem de waarheid geschonken is. En toch: hij is op het hellend vlak der niet-verdraagzaamheid, het begint bij schelden en insinueren (je wilt het niet begrijpen!), het eindigt bij uitbanning en brandstapel. De tragische situatie dwingt tot een compromis ergens tussen absolute verdraagzaamheid „het kan mij niet schelen, wat een ander zegt, of doet” en absolute onverdraagzaamheid „de dwaling moet uitgeroeid worden als een pestziekte”.

Voor een Christen ligt dit compromis (overigens door tijd en omstandigheden telkens anders) in de gedachte verankerd, dat hij niet strijdt voor zijn waarheid, maar voor Gods waarheid. Zending en missie staan hier als voorbeeld. Zij bemiddelen. Zij geven licht door. Zij stralen zelf geen licht uit en zij hebben te waken tegen de illusie, dat zij eigen opinies voorstaan. Zij vermijden de schijn van machtswellust, van gelijkhebberij, de schijn dat hun God een tyran is, door te dienen in liefde. En doordat zij de anderen dienen en helpen, verstaat de andere soms, dat het niet om de verkondiger gaat en zijn waarheid, maar