Nederland, ook In Warschau „voortreffelijk” werkte. De Joodse Inwoners binnen de muur hielden vast aan hun optimisme, zelfs na de eerste deportaties, zelfs na de eerste rapporten uit Wilna en Lemberg, waar reeds in ’42 alle Joden waren uitgemoord. En hoe was het in Nederland ...? Men kreeg „Vrijstellingsstempels” bis auf weiteres, net zo als in Nederland. Via de BBC jammerde de Poolse regering in Londen over het lot der Joden, maar daad\jerkelijke hulp werd niet aangeboden, deugdeiijke orders werden niet doorgegeven. En ook dat doet ons aan de Nederlandse situatie denken.

Ik verlies mij in details, die samen met zeer veel andere bijzonderheden slechts de buitenkant vormen.

Hersey vindt echter „de gebeurtenissen minder belangrijk dan de reacties der mensen daarop”. En deze reacties noteert de auteur met een observatievermogen, dat hem nimmer in den steek laat. Hij wil nergens idealiseren, hij weet en ziet: alle spanningen van een normale samenleving zijn in het ghetto verhonderdvoudigd. Zenuwachtigheid kan krankzinnigheid worden. Kleine schavuiten worden grote schoften. Hulpvaardlgen bereiken het peil van het heldhaftige. AUes wordt sterker hier en In deze omstandigheden, ook de begeerte.

Onbekende jonge arbeiders, zionistische meisjes, ouderen ook, geven uiteindelijk leiding aan de hopeioze strijd tegen de overmacht. Een handvol strijders met een handvol revolvers, granaten en patronen, verricht daden, die alle grenzen en normen overschrijden en bewijzen, „dat de mens in staat is om alles te weerstaan”... „deze vechtende mens in het ghetto. Hij staat alleen. Wat heeft het wereldgeweten ooit voor hem gedaan? Niets. Wat zal het ooit voor hem doen? Niets.”

Velen die een mensengelaat dragen, werden door de beesten tot dieren gemaakt. Zij éllen tijdens de laatste lugubere Ghenna-maanden (Ghenna: hel) in hun ghetto, zij leefden als mollen en muizen onder de grond.

Wanneer het laatste bedrijf aanbreekt, schrijft de auteur: „Nu geldt voor ons binnen de muur nog maar één overweging, namelijk dat de mens de antl-menselijkheld moet vernietigen, alvorens hij zelf omkomt.” Zo en niet anders moet het geweest zijn in 1943. Deze kracht moet het geweest zijn, die de strijders heeft aangespoord het „nutteloze” te doen.

Uiteraard komen wij in dit boek taferelen tegen, die van de meest afzichtelijke verwording en verrotting getuigen. Zij be-

palen echter niet de sfeer van het werk. Hersey wil niet de sensatieverlangens van een groot publiek bevredigen; evenmin wil hij de waarheid vertroebelen en de realiteit mooier maken dan zij Is. Vla de geschiedenis van de ghetto-muur, vla een stuk oorlogshlstorie, wil Hersey ons met onszelf en ons tijdperk confronteren.

Via andere episoden wilden Orwell, Camus, Plievier (om te zwijgen van Gheorgiu’s onwaarachtige roman) hetzelfde bereiken. Het is hun ten dele, zelfs grotendeels gelukt. Geheel en al is Hersey echter hierin geslaagd.

Zo is, enkele weken voordat 1950 afscheid van ons neemt, „De muur” voor mij het boek van het jaar geworden. H. WIELEK

w Oecumenische Zonda?

Het is de uitdrukkelijke wens van de synodes en kerkbesturen van de acht kerken, die bij de Oecumenische Raad zijn aangesloten, dat op 12 December de Tweede Adventszondag over de eenheid der kerken gesproken zal worden. Laat ons hierover enige opmerkingen maken.

Ten eerste: zal het ook gebeuren? Prachtig, statig, bespied door het oog van filmcamera’s en fotojournalisten, is de grote vergadering van Amsterdam 1948 aan ons voorbijgetrokken. Toen bijna 160 kerken zich in één Raad verenigden, met een blik op de eenheid.

De Amerikanen met hun brede lach, de Indiërs met hun gereserveerde gebaren en al die anderen zijn weer weggetrokken. Wij bleven in Nederland achter. En wij vragen ons nu, meer dan twee j aar later, af, wat

aan vruchtbaar slib is achtergebleven van deze hoge oecumenische vloed. Antwoord: onder hen, die gewend zijn om over muren héén te zien, een blijde hoop. Onder hen, die zich veilig voelen in de vertrouwde gang van zaken temidden van eigen geestverwanten, een gevoel van vriendelijke sympathie of van lichte geprikkeldheid om rustverstoring. En onder de beklemde meiers, die de fantasie missen om eigen formuleringen in hun betrekkelijkheid te zien; die Gods waarheid onnavolgbaar achten in de termen, die zij van jongsaf geieerd hebben, onder hen leeft minachting voor al dat gedoe. Die vinden dat heie oecumenisch beweeg niet anders >dan het pathos van een reisvereniging.

Nogmaals: zal deze oproep gehoor vinden? Er zijn predikanten genoeg, die leven met een sterk verlangen naar ruimte. Er zijn óók velen, die te rade gaan met hun getraind zintuig voor wat de gemeente graag hoort, en de hele zaak langs zich heen laten glijden, omdat de „gemeente er niet aan toe is”. Zij staan, zonder het te weten, onder de suggestie, ja soms onder de terreur van de dierbaarheden der gemeentenaren, ze missen de moed, de vindingrijkheid en de ootmoed om dóór te geven, wat aan hoop en werk leeft in de oecumenische beweging.

Toch mogen wij niet zonder hoop zijn. De wereld immers gooit ons naar elkander toe. De wereld verstaat het bepaald niet meer helemaal, dat er zoveel verschillende kerken zijn. Wie heeft het geduld om zoveel geschiedenis te bestuderen en er achter te komen, waarom Nederland bijvoorbeeld een vijftiental niet-roomse kerken van enig formaat telt, die alien zeggen, dat er maar één fundament is, Jezus Christus. Naarmate de vragen, die ons van de kant der samenleving breed opgevat gesteld worden, klemmender worden èn naarmate de mensen buiten de kerk aan de kerken minder vragen omdat zij van die kant helemaal geen antwoord meer verwachten, zullen steeds meerderen er toe genoopt worden om de koppen bij elkaar te steken en te vragen wat wij, christenen, samen te zeggen en te doen hebben. Zij zullen óók genoopt worden, te zamen de handen te vouwen. Resultaten?

Zij zijn er nu reeds. Wie kennis neemt van de rapporten, die in Genève —het centrum van de Wereldraad der Kerken worden uitgewerkt; wie iets van de discussies hoort, die daar, door de allerbeste mensen die te vinden zijn, gehouden worden, die zal onder de indruk komen van de grote openheid voor de noden van ziel en

TER NAGEDACHTENIS AAN DE GEVALLENEN VAN HET GHETTO IN WARSCHAU

Nacht! Duizenden losgelaten honden, hongerig wild: Zo door de ghettohuizen breekt de wind, zo wild.

Hij slaat op de ramen, bonkt op de deuren met kracht ■ „Hoor jij? Met ijzeren stap stap stap komt de nacht.

Èr uit! Kom eruit, voordat de laatste uren vergaan. Men heelt geen wonden met een traan.

Wat is er méér van ]ou dan je schaduw, jij kind, jij man, jij vrouw? Om jullie wenen de stenen en ’t prikkeldraad weent om jou.

Op jullie wetten de tanden de bruine hyena’s, de Hunnen wie voor de dood terugdeinst, zal ook léven niet kunnen.”

Zo spreekt hij en trekt verder gezwind En weet niet, dat allen zij waken, de vader, de moeder, het kind.

In vaders moede handen, een pasgeboren zoon, het wapen ligt. Als een verloren ster, zilvert een traan op moeders oud gezicht. Ze kijken elkaar zwijgend aan....

Boven ’t ghetto fladdert schemering op, vóór het gevecht de

eerste vaan.

L'AJSER AJCHENRAND

{Vertaald door H. Wielek)

{Uit „De Stem van Europa”; Uitgev. vjh van Ditmar, Amsterdam.)