schijn wekken bij R.K. lezers, dat het Synode-stuk argeloos is en naïef. Ten onrechte! Men moet ze vergelijken met bijv. het R.K. nummer van Wending (Jan. ’4B), met het boek van BerkouwerS), vooral Krelings stuk met de studie van dr Noordmans 4). Het schrijven der Synode moest echter,gegeven zijn doel, eenvoudig blijven, het mocht zich niet in détails verliezen, het mocht geen vaktaal hanteren. Daardoor lijkt de strijd soms ongelijk. Soms ook stuit men wel eens op debat-trucjes. Als de Synode er voorzichtig op wijst, dat Augustinus omtrent de transsubstantiatie een anders gerichte opvatting had (biz. 26), dan maakt Kreling het zich te gemakkelijk (biz. 35) door uiteen te zetten wat Augustinus over de eucharistie dacht en aan zijn lezers te onthouden, dat de R.K. Patristiek de grootste moeite heeft om bepaalde teksten een voor de leer der transsubstantiatie aanvaardbare zin te geven. Ik meen te weten, dat ook R.K. geleerden Augustinus als getuige ik zeg niet voor de leer der eucharistie in ’t algemeen, maar voor de leer der transsubstantiatie, een dubieuze figuur vinden. Rogiers stuk over de onverdraagzaamheid is knap. Laat iedere Protestant dit iezen en beseffen, dat men met het predicaat „onverdraagzaam” wel erg voorzichtig moet zijn. Want de voorbeelden van Protestantse onverdraagzaamheid (de beste verdediging is de aanval, dacht Rogier) zijn m.i. niet makkelijk te weerleggen. Natuurlijk is er wel een en ander tegen in te brengen. R.K. auteurs, die bijv. de Apriibeweging aan de kaak steilen, vergeten telkens weer de uiterst kwetsende toon, waarmee Rome het herstei der kerkeiijke hiërarchie aankondigde. Prof. Beel schrijft over de R.K. kerk en het maatschappelijk leven. Het stuk munt uit door een welhaast ministeriële vaagheid. „Voor de gedachte, dat hierbij (bij een Katholieke politiek) inferieure motieven als machtsusurpatie, eerzucht en wat dies meer zij, mede een rol spelen, is geen enkele grond... Der gelijke motieven zijn Christenen onwaardig”. Zegt u dat, professor! Maar vindt u niet, dat er vele onwaardige Christenen zijn?

„Wij vragen ons af waarom hetgeen de periode 1940-1945 aan mogelijkheden bood (van samenwerking), ook thans niet zou zijn te realiseren.”

Ja, dat vragen wij ons ook af, maar de geheel verschillende wijze waarop de Synode der Hervormde Kerk en de R.K. autoriteiten hebben gereageerd op bijv. de Doorbraak, op bijv. de radiokwestie en nog enkele andere kleinigheden, doet ons beseffen, dat u vraagt naar de bekende weg.

Kort en goed: de strijd der kerken om de eenheid gaat door. In die strijd hoort ook dit debat in grote stijl. Een kerk, die er van af zag, zou geestelijk zelfmoord plegen. De ergernis der verbroken eenheid is er. Maar de strijd wordt gewonnen door de wedijver in charisma. Elke kerk vertrouwt dat God aan haar zijde is. Aan zich zelf en aan anderen bewijst ze dit vertrouwen allermeest, niet door de vaardigheid, waarmee ze de ander critiseert en daardoor van eigen wezen rekenschap geeft, maar door de liefde tot Hem, die beginsel der eenheid is. „Als iemand zegt, dat hij God bemint, maar zijn broeder haat, hij is een leugenaar” (I Joh. 3:20).

J. G. B.

‘) Uitgave Boekencentrum. Den Haag 1950. “) Door vijf hoogleraren van de R.K. Universiteit

te Nijmegen. Uitgave Spectrum, Utrecht 1950, 88 biz.

‘) Conflict met Rome.

*) Natuur en genade bil Rome,

Onvolledig dagboek

8 December.

Toen ik vanavond het nieuwe nummer van „Vrij Nederland” doorkeek, zag ik daarin een tekening van Mies Bloemsma, die me ontroerde. Een tekening van Joseph Roth, gemaakt in Parijs, kort voordat hij stierf. „Vrij Nederland” had die tekening opgenomen als illustratie bij een voortreffelijk artikel van Johan Winkler over deze zeer begaafde en tragische mens.

Mijn eerste kennismaking met het werk van Joseph Roth dateert van bijna veertien jaar geleden. Ik was als „dienstplichtig soldaat” juist opgeroepen voor mijn „eerste oefening” en terechtgekomen in het kamp Waalsdorp bij Den Haag. Het is mij nooit gelukt om aan het militaire leven te wennen, maar die eerste maanden zijn wel extra moeilijk geweest. Zodra ik maar even vrij was, ging ik het kamp uit en zocht mijn toevlucht in de stad. Meestal om er weinig of niets te vinden, dat op die naam „toevlucht” aanspraak kon maken.

Vaste uitzonderingen op deze negatieve regel waren, voor zover ik mij kan herinneren, alleen een vast hoekje voor het raam van het restaurant van de Hema op de eerste etage, waar op bepaalde uren steeds hetzelfde prettige en hartelijke meisje de koffie bracht en als het niet te druk was -- graag bereid was tot een plezierig gesprek en verder enkele tweedehands boekwinkels, waar je ongestoord kon neuzen in de boeken.

In een van die winkels lag op een gegeven dag een flink aantal exemplaren van dat merkwaardige boek van Roth: De Antichrist. De prijs was, als ik het goed heb, 39 cent! Die prijs lag toen nog net binnen de grens van mijn financiële draagkracht en dus kocht ik het boek. Grotendeels heb ik het gelezen in dat hoekje voor het raam. Boven, bij de Hema.

Mijn belangstelling voor Joseph Roth is sindsdien onverzwakt gebleven.

Uiteraard wist ik, toen ik „De Antichrist” kocht, nog niets van het tragische leven van de schrijver.

Joseph Roth: de zwerver, die enkele grandioze boeken schreef en die zich letterlijk doodgedronken heeft.

Winkler schetst hem te recht als een mens, die in zijn leven beheerst werd door een grote droom en die ten onder is gegaan aan het feit, dat het leven hem steeds verder van deze droom wegdreef.

Een mens, die in zijn persoonlijk leven geen plaats had, waar hij werkelijk heen kon vluchten, waar hij werkelijk veilig was. Veilig in die zin, die een diepe hunkering van elk mensenhart uitdrukt.

Een mens, aan wie ook alle staatkundige en culturele zekerheden ontvielen en die weerloos en voortgejaagd in de tijd kwam te staan.

..Schrijven en drinken”, zegt Winkler, „waren voor hem de twee enige mogelijkheden van verweer tegen de tijd. Hij schreef romans, die over honderd jaar de klassieke documenten zullen zijn van onze verwarde jaren. Stuk voor stuk zijn het bijdragen tot het epos van de generatie, die in 1914 wegtrok om in 1918 in een totaal veranderde wereld terug te keren en in plaats van ordening en orde chaos en in plaats van veiligheid onzekerheid aan te treffen. Zij hebben, de kinderen dier generatie, „geen vader” (evenals Joseph Roth, H.) en al

hun heimwee gaat nu naar zo’n vader uit of naar iemand of iets, dat hem zou kunnen vervangen.”

Voor me ligt die tekening. Een man; eenzaam, vervallen. Een paar glazen. Een fles... Misschien hebt u er geen moeite mee een commentaar over dit leven te geven. Joseph Roth is geen sterk mens geweest. Neen, zeker niet. Zijn verweer de drank was geen verweer, maar een vlucht. Zeker. Is het geen bewijs van een geestelijk onvolgroeid zijn, wanneer iemand zo aan een droom te gronde kan gaan? Misschien wel. En toch is het veel meer deze aan de drank verslaafde en gebroken mens Joseph Roth geweest dan de geniale auteur Roth, naar wie mijn belangstelling en symphatie is blijven uitgaan.

Joseph Roth is trouw gebleven aan een grote droom. Wie dat doet, moet misschien meer lijden dan enig ander mens. Wie het waagt, zal aan dat lijden zelden ontkomen. Daarom wagen waarschijnlijk weinig mensen het. Dromen en idealen gaan niet zo vaak in vervulling en naarmate de droom groter en het ideaal hoger en rijker is, wordt de vervulling zeldzamer. Wie in zijn leven iets van de vervulling van een grote droom mag ervaren, is al een begenadigd mens. Wie als Joseph Roth aan een grote droom trouw wil blijven, heeft weinig keus. Hij kan er aan ten onder gaan of hij kan er door het lijden heen innerlijk aan groeien. Is werkelijke innerlijke groei ooit mogeiijk zonder lijden?

Vergis ik me, wanneer ik meen, dat in de wijsheid van oude sagen gezinspeeld wordt op de bijna onweerstaanbare en tegeiijk levensgevaarlijke macht van een grote te grote? droom? Ik denk aan Prometheus, aan Tristan en Isolde.

Prometheus en Tristan liggen ongetwijfeld op heel verschillende vlakken. In het mensenleven zal zich deze worsteling tenzij men afstand doet yan de droom wellicht ook dikwijis op een van deze viakken afspeien. Het kan ook elders zijn. De grote droom kan ook zijn het „hongeren en dorsten naar de gerechtigheid”. De religieuze hunkering naar het Rijk Gods, de hunkering ook naar de gerechtigheid in deze samenleving, waarin wij met anderen zijn gesteld. En ook dan zal, wie trouw wil blijven aan die droom, de weg van het lijden niet bespaard blijven.

Soms ontmoeten wij mensen, van wie het duidelijk is, dat zij trouw zijn gebleven en toch innerlijk sterk en rijk zijn geworden, zonder dat zij de vervulling van hun droom hebben gezien. Realiseren wij ons ooit, welke prijs zij daarvoor hebben moeten betalen? Daarom wagen waarschijnlijk weinig mensen het, schreef ik hierboven. Wie zal het hen kwalijk nemen?

Maar mij blijft een Joseph Roth, die het waagde en er aan ten onder ging, liever dan de velen, die kans zagen niet ten onder te gaan, omdat ze op tijd er van afzagen om het te wagen

Nog eens bladerend in dat eerste boek, dat ik van hem las, treft mij, na het artikel van Winkler, deze passage, waarin ik zelf een paar dingen onderstreep:

„Daar het in onze natuur ligt dat wij altoos verlangen moeten God te worden daar wij nooit onze oorsprong vergeten en spiegelbeelden zijn die levenslang zoeken naar datgene wat wij spiegelen daarom wor-