moeten nu maar uitmaken, waar de angel schuilt. In de vijfde colonne, die de Russen stellig vooraf kunnen organiseren? Of is het een poging om op deze wijze de eenheid van het Westen aan te tasten? Immers, er is nog altijd een behoorlijke aarzeling in West-Europa aangaande een eventuele Duitse herbewapening.

Er kan niet ontkend worden, dat dit Duitse agenda-punt de Russen veel tactisch voordeel biedt. Als no. 1 op de agenda geplaatst, zou de behandeling er van de gelegenheid geven om juist over de gevoelige Duitse kwestie rumoer te maken, met voorbijgaan van de diepere geschilpunten tussen Oost en West. Als de gedachte ministerconferentie zou mislukken, kan in de Oost-Europese staten de indruk worden gewekt, dat de Russische pogingen om het ook daar nog steeds sterk gevoelde Duitse gevaar te bezweren door het Westen zijn verijdeld; m.a.w., dat het Westen dat Duitse gevaar opnieuw in het leven wil roepen. De Oost-Europese volken zullen een West-Duitse herbewapening dan ook zien als een bedreiging van hun land.

De behandeling van het punt Duitsland brengt derhalve de Sowjet-Unie enkel voordeel, öf geheel Duitsland blijft gedemilitariseerd (waardoor de dreigende West-Duitse macht wordt voorkomen), öf de nationale vrees voor Duitsland wordt in de Oost-Europese landen nieuw gevoed (en dat maakt deze landen tot trouwere bondgenoten van de Sowjet-Unie). En ten derde: het Russische volk kan bij het mislukken van het gesprek over Duitsland gemakkelijk van „het Westerse gevaar” overtuigd worden; hetgeen inhoudt, dat een bewapeningsinspanning, die na een falen der beoogde conferentie schier onvermijdelijk is, beter door de Russische arbeiders geslikt zal worden.

Het ligt voor de hand, dat de Westelijke landen daartegenover als no. 1 hebben gewild: „Overleg over de oorzaken der tegenwoordige internationaie spanningen in Europa en over de middelen om een wezenlijke en blijvende verbetering in de betrekkingen tussen de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk tot stand te brengen”.

Bovendien hebben de Westeiijke ministers geprobeerd om er een verdrag over Oostenrijk uit te slepen. Gromyko reageerde onmiddellijk met het verlangen, dan ook Triëst te berde te brengen. Een prachtkans om Joegoslavië dwars te zitten.

Op het moment, dat dit artikel geschreven wordt, is nog niet duidelijk, hoe de agenda zal luiden. Het Westen is bereid tot enig compromis, ni. door het terrein van het onderzoek naar de spanningen nader te preciseren en daarbij o.a. met name Duitsland te noemen. Objectief gezien is zulks geen verbetering. Enkel een vorm, waarbij ook de discussie over de agenda voor de beoogde ministersconferentie wordt verlegd. De algemene verwachting is, dat Rusland ten slotte wel met de één of andere vage formulering accoord zal gaan, en dat is heel wat waard.

Bij een mislukking

Mislukt deze conferentie, dan zijn wij de derde wereldoorlog een stap dichter genaderd. Daarom is dit overleg van werkelijk levensbelang.

Men behoeft niet te denken, dat er ook maar een mogelijkheid bestaat voor algehele opklaring. Wie gelooft in een vermindering der wederzijdse bewapening (met de daarbij behorende garantie van absoluut ongehinderde wederzijdse contröle) vergist zich. Wie hoopt, dat de meeste geschiipun-

ten kunnen worden geregeld, is er eveneens naast. (Men denke siechts aan Azië, dat uitdrukkelijk buiten de agenda wordt gehouden). Het resuitaat dat binnen de mogelijkheden ligt, is slechts enige versoepeling van de betrekkingen, enige wijziging in de toon. Voorts misschien een regeling voor Oostenrijk, heel misschien een allereerste begin van het herstei van de breuk tussen Oost- en West-Duitsland. Ten slotte wellicht enige handelsovereenkomsten, waarvan de betekenis overigens niet onderschat moet worden.

Toch zouden deze resultaten heel belangrijk zijn. Zij zouden het schrikbarende tempo der herbewapening kunnen remmen, de snelle verslechtering der onderlinge betrekkingen wat afzwakken, en de deur voor verdere toenadering weer openen. Daardoor zou de directe oorlogskans veel geringer worden.

Een mislukking der conferentie maakt overigens de ramp voor het Westen niet groter. Integendeel, men weet daarna ten minste waar men aan toe is. Men zal iets meer geleerd hebben «van de Russische bedoelingen. En.... men zal de overtuiging hebben, dat men ten minste gedaan heeft wat mogelijk is.

Het is dan ook volstrekt praematuur om nu al te zeggen: „Laten ze er maar mee ophouden. Het heeft toch geen zin”. Deze houding, die vele Amerikanen laten zien, is \erre van verstandig. Overleg heeft altijd zin, ook als het resuitaat negatief dreigt te worden! H. VAN VEEN

CONCERTGEBOUWORKEST EN CULTUURPOLITIEK

Het lawaai om het Concertgebouw is weer voorbij, de rust teruggekeerd. Paul van Kempen dirigeert weer bij de radio of elders en het Concertgebouw-orkest zit weer in „het gebouw”. Het conflict tussen orkest en bestuur van de N.V. Het Concertgebouw is bij gelegd in de verheven trant van vergeven en vergeten. Typisch Nederlands; alles is weer als vroeger. Alleen: dit betekent bij ons in Holland dat er niets opgelost is.

Cultuurpolitiek is nooit onze sterkste kant geweest, doch de laatste jaren wordt deze zwakheid rondweg benauwend. Immers, aan dit Concertgebouw-conflict openbaarde zich immers de hele ellende van onze culturele zorgeloosheid, van het totaal ontbreken van een cultureel besef en een culturele gerichtheid.

Amsterdammers uit alle lagen der bevolking hebben, te recht mijns inziens, hur% stem verheven tegen de aanstelling van Paul van Kempen als gastdlrigent. Anderen, waaronder kunstenaars van naam, hebben hun verontrusting uitgesproken over dit lawaai in en rond een concertzaal. Een beetje dwaas, want als zij hun muziekgeschiedenis nog eens nalezen, zullen zij merken dat de muziek in de laatste eeuwen veelvuldig omgeven was door lawaai en betogingen binnen en buiten de concertzaal. Ook zij hebben blijkbaar niets begrepen van de dieper liggende problemen, waarvan dit conflict een symptoom was. Ik ben zelfs bang dat velen deze achtergronden

niet ontwarren, gezien de tevredenheid en rust die zich van hen meester heeft gemaakt nu dit conflict bijgelegd is.

Achter dit alles zit namelijk het moeilijke probleem van de kunst en de cultuur in een wereld en een samenleving die grondig aan het veranderen is; zit het nog moeilijker vraagstuk van een verantwoorde nationale cultuurtaak.

In wezen draait het ook bij dit Concertgebouw-conflict om de vraag of het in stand houden en overdragen van de cultuurschatten het recht en de taak van de enkelingen is, van de overheid of van alle er bij betrokkenen.

Een paar eeuwen geleden was de kunst een zaak van vorsten en bisschoppen, die de kosten van hun particuliere orkesten en opera-gezelschappen op hun onderdanen verhaalden. Schip van bijleg is kunst namelijk altijd geweest. Later loste de rijke burgerij deze culturele wacht af. De moeilijkheden beginnen immers zij kunnen de hoge kosten niet zo gemakkelijk verhalen op anderen. De narigheid begint wanneer het maecenaat verdwijnt. De rijke industriëlen hebben minder interesse voor de cultuur, de kosten worden hoger en hoger. In Duitsland vindt men derhalve in de 19e en de 20e eeuw deze oplossing: orkest en opera worden een zaak van de stedelijke overheid. Aan het hoofd komt een door de overheid benoemde artistieke directeur, met veelal dictatoriale bevoegdheden.

In Nederland hebben we noch vorstelijke noch stedelijke orkesten en opera-gezelschappen gekend. Vandaar dat muziek als vak kiezen bij ons gelijk stond en staat!? met sociale zelfmoord. Ik zal Paul van Kempen niet verdedigen, nog minder zijn houding in bezettingstijd, maar ik vraag wel begrip voor het feit dat hij als zo velen moest emigreren, omdat hij hier niet aan den slag kon komen.

Het stichten van orkesten en het instandhouden er van is ten onzent een niet genoeg te waarderen daad van de rijke burgerij geweest! Waar men in de 19e en het begin der 20e eeuw orkesten ziet ontstaan, daar is dit in hoofdzaak een daad van iiberaal-voelende èn handelende regenten, kooplieden en industriëlen geweest. Vandaar dat op heden het Concertgebouw en zijn orkest de trots van de liberale regenten en rijke burgers van Amsterdam en omgeving is. Terecht overigens!

Maar, en daar ligt de bron van de moeilijkheden, als sociale groep voelen zij zich door de maatschappelijke structuur-veranderingen teruggedrongen, begrijpen zij niet, willen zij niet inzien dat de maatschappij verandert. Bovendien wordt aan dit Concertgebouw-conflict opnieuw duidelijk, dat deze liberale geestesgesteldheid niet in staat is aan de cultuurmogelijkheden leiding te geven of richting te wijzen.

Dat blijkt in de eerste plaats uit hun beleid ten aanzien van orkest, dirigent en de grote programma-lijn. Als een naamloze vennootschap beoogt zij door het exploiteren van een gebouw en een orkest winst te maken. In de practijk lukt dit al lang niet meer. Er moet geld bij. Enkele bestuursleden hebben inderdaad op soms zeer