tïi/il en Taah V Psalm 24

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR 49STE JAARGANG VAN „DE BLIJDE WERELD”

Zaterdag 14 April 1951 Nr2B

Redactie: dsJ.J. Buskesjr ds L. H. Ruitenberg dr J. G. Bomhoflf

Redactie-Secr.: Roerstraat 48* Amsterdam-Zuid Telefoon 24386 p/a dr J. G. Bomhofif

Vaste medewerking van prof. dr W. Banning J. Hubebosch H. van Veen dr M. V. d. Voet ds RJ.deWijs Mej. dr M. H. v. d. Zeyde e.a.

Abonnement bij vooruitbet. perjaar fs,—; halfjaar f 2,75; ktvartaalf 1,50 plus f 0,15 incasso. Losse nrsfo,ls; Postgiro 21876; Cem.giro V 4500; Adm. N.V.De Arbeiderspers, Hekelveld 15, Amsterdam-C.

VRIJHEID VAN LEZEN

Nu lees ik in „Vrij Nederland” van 7 April een artikel van pater S. Jelsma M.S.C. over de vrijheid van lezen voor de Katholiek. Ik heb het rustige artikel rustig uitgelezen. De eerste conclusie is, als bij zoveel lectuur uit r.k. hoek, vooral wanneer het geschreven is met het oog op „andersdenkenden”: er zit wat in, en zo raar als de censuur door nietrooms-katholieken wel eens wordt afgeschilderd, is het nu ook weer niet. Maar de eerste conclusie is niet de laatste.

Uitgangspunt is uiteraard de gedachte, dat de r.k. kerk de moeder is der gelovigen. En dat zij haar kinderen (die è,ltijd kinderen blijven!) bij al hun beslissingen begeleidt. Welke lectuur men lezen mag, hangt af van de graad van ontwikkeling en ondervinding van de volwassene. Vooral van de geestelijke rijpheid. Het is niet zo, dat bepaalde boeken worden verboden. Neen, zij worden voorbehouden. D.w.z. de kerk de aangewezen priester dus zegt van geval tot geval: gij, A, moet dat boek niet lezen, maar voor u, B, is er geen bezwaar tegen. Ik ga nu niet in op de rubrieken van boeken, die met kerkelijk verlof gelezen mogen worden. Ik ken de lijst van „voorbehouden” boeken niet, zodat ik toch niet kan nagaan, hoe die maatstaven worden toegepast.

Het gaat mij er alleen maar om, twee dingen op te merken naar aanleiding van deze materie.

In de eerste plaats deze: hoe vreemd is ons, niet-rooms-katholieken, toch deze manier van aanpakken. Als de kerk een gezag voor ons heeft, dan is het altijd een afgeleid gezag en alle adviezen, die wij van kerkelijke zijde krijgen, hebben steeds een element van „vrijblijvendheid” in zich. Daarenboven weten wij te goed, dat „slechter” lectuur niet tegengegaan wordt door deze te verbieden, maar door „betere” lectuur te geven èn de reden, waarom die slechtere lectuur wordt gelezen, weg te nemen.

Laten wij een voorbeeld nemen. Hebt u wel eens „de Amusante Bijbel” in handen gehad? Ik éénmaal. Een afschuwelijk boek. Vertaald uit de taal van een land, dat eenmaal de schitterendste parel van de pauselijke tiara was, uit het Frans. Een boek, dat zo alleen maar spotte, zo griezelig-humorloos de bijbel geweld aandeed, dat men zich afvroeg, waar dit boek zijn enorme popula-

riteit vandaan haalde. Want die had het. Ja, dè,t moest men zich af vragen: waar haalde het zijn grote populariteit vandaan? Dat kwam, omdat men zich verzette tegen de krampachtigheid, waarmee de dominees en de pastoors zich verzetten tegen de diepe en scherpe vragen van schriftcritiek, van wereldbeeld. Dat kwam, omdat zij geen antwoord gaven ondanks ellenlange betogen op de vragen die het gemoed bezighielden, nl. waar de ellende en het onrecht op maatschappelijk gebied vandaan kwamen en waar de waarheid van het evangelie zichtbaar werd. Die vragen waren knellend, ernstig. Maar men ging er alleen maar apologetisch op in. Men ging „bewijzen”. Als in een wrevelige, grommende massa dan zo’n boek gesmeten wordt, dan grijpen grage handen er naar en dan laaft men zich er aan. Het was niet het boek, dat gevaarlijk was, maar de spanningen in een volk dat „redelijk willen” door zich heen voelde stromen, die waren gevaarlijk als men het zo noemen wil. Alleen: die genas men niet met verboden. Integendeel; verboden maakten de zaak hoogstens nóg amusanter.

Wat in de opvoeding aanvaardbaar is maar dan nog met de grootste voorzichtigheid te hanteren is voor volwassenen niet meer te aanvaarden, nl. dat men een beslissing die bepaald aan grote mensen gegeven moet worden, van hen afneemt. Nu kom ik tot een tweede opmerking.

Als wil de r.k. methode van geestelijke leiding in dit opzicht afwijzen, wat dan? Dit is niet maar zo een abstracte vraag, gesteld om de klank in de kamer te houden. Die vraag moet straks beantwoord worden, wanneer het bibliotheekwezen, het perswezen en ook wanneer het bioscoopbedrijf en de radio in het parlement bekeken moeten worden. Want van deze r.k. visie gaat onherroepelijk een straling uit op het openbare leven. Vooral daar, waar het openbare leven een r.k. signatuur draagt. Dan is er kans en een heel grote kans, dat men van die zijde de wetgever wil laten doen, wat de kerk voor haar gelovigen krachtens haar wezen moet doen. Vooral, wanneer een zeer rekbaar begrip als „aanranding van goede zeden” in het geding komt. Nogmaals: maar wat dan?

Een feit is immers dat om ons bij het lezen te bepalen er ontstellend veel rommel in de particuliere leesbibliotheken te vinden is. Daar bedoel ik vooral geen detective-verhalen mee, en ook niet werken van Anna Blaman. Ik bedoel die lauwe stroom van on-echte verhalen, die de ziel verwekelijken en die de voorstellingswereld vertroebelen. Die geen inzicht geven in mens en wereld. Die de tijd roven en mensen het gevoel geven, dat ze iets doen, maar die juist de mensen laten niets-doen.

De boeken, die serieus, maar verwerpelijk zijn, doen lang niet dat kwaad als de boeken, die alleen maar geschreven zijn om geld te kloppen uit de zakken van hen, die graag vale dagdromen beleven. Verwerpelijke maar serieuze boeken zijn er óók vele. Als ik een boek van de Jehova’s getuigen in handen krijg, dan denk ik: mijn hemel. Maar zou ik ze, als predikant, zelfs als het ondenkbare geval zich voordeel, dat mijn synode mij daartoe verplichtte, die moeten verbieden? Neen. In al die gevallen moeten de mensen, die verantwoordelijk zijn voor de volksopvoeding, nagaan waarom een bepaalde stroming, een bepaalde mening zich breed maakt, ondanks haar ogenschijnlijke absurditeit. Men moet dat nagaan en men zal dan begrijpen, dat er altijd een deel van gelijk in zulk een stroming leeft, althans wat zijn zedelijk bedoelen aangaat, en men zal nogmaals gezegd de oorzaken moeten wegnemen. Maar verbieden? Ho maar. Want men maakt juist sterk, wat men verbiedt.

Neen, het eigenlijke probleem ligt niet in het nagaan, waar de grenzen van het verbieden liggen, maar wat, positief, gedaan moet worden om het volk geestelijk en zedelijk immuun te maken voor slechte lectuur. Het moet zo worden, dat men gaat gapen over een slecht boek. In plaats van dat men het gaat verslinden.

Natuurlijk, er zijn grenzen. Daar valt ten slotte ook over te spreken. Ten slotte, als wij het eens zijn over het voorgaande. Want er is pornografie, er zijn schotschriften, er zijn boeken, die beledigen willen. Die vallen buiten deze redenering, ofschoon het in concrete gevallen nog helemaal niet zo gemakkelijk zal zijn, precies uit te maken of men met zulk een product te maken heeft. Er is óók een tijd geweest, dat De Roos van Dekama van Van Lennep door de publieke opinie alleen voor zéér gerijpte lezers voorbehouden was...

Kortom: vrijheid ontaardt alleen dan niet, wanneer men ook weet van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. En gemeenschappelijke verantwoordelijkheid op dit gebied leidt onherroepelijk tot een der meest gehate en zelfs in socialistische kring minst bekende woorden: actieve cultuurpolitiek. L. H. R.