Jongeren Meidag

Een stevige titel! En u verwacht misschien dat onder die titel een artikel komt, dat minstens zo stevig en sterk aandoet, vooral ook omdat het door een jongere zelf geschreven wordt. Want is er voor een socialist stralender combinatie denkbaar dan jongeren en Meidag?

Vergeef het mij dat ik nu even (éventjes maar) aan de tijd van voor de oorlog terug denk.

Ik herinner mij nog levendig hoe destijds 1 Mei elk jaar voor mij de feestdag was die ver boven andere feesten uitstak. De voorpret begon al maanden van tevoren, het eigenlijke feest op de avond van de 30ste April, wanneer de zg. voor-avond in de kring van de jeugdbeweging werd gevierd. Een wat ernstig programma, wat beter verzorgd dan gewoonlijk maar overigens met dezelfde simpele middelen als welke op andere avonden in zwang waren: muziek, zang, dans, declamatie. Het enige „bijzondere” programmapunt was een toespraakje van een der mensen uit de „grote” beweging, maar uitgerekend van die toespraakjes herinner ik me niets meer.

De volgende morgen begonnen we al om half zes: op de fiets naar de drassige weilanden om dotters en pinksterbloemen te plukken. En langs tal van op zichzelf gewone maar voor ons feestelijke activiteiten gleed de dag als een vreemde roes naar het late en doodvermoeide einde.

Nee, werkelijk niet lezer, het was geen opgeschroefde boel als u dat misschien zou denken. Want toen ik later een school bezocht waai de directeur ernstig bezwaar maakte tegen vrij nemen op 1 Mei en ik dus van alle gezamenlijke vreugde verstoken bleef, toen was ik (tot mijn eigen verbazing) die dag toch van een feestelijk gevoel, van een zekere wijding vervuld. Waar zat hem dat toch in?

Ook tijdens de bezetting was uiteraard het feestvertoon afwezig. Maar het kannetje rode tulpen dat ’s morgens op tafel kwam was genoeg om de innerlijke spanning weer te wekken, ook al had mijn geloofsleven zich verdiept en kregen andere feestdagen een grotere glans dan voorheen.

Voor veel jongeren van „socialistischen huize” hoort een dergelijke innige Meiviering tot een haast on wezenlijk verleden. De eerste Mei, heeft voor velen van hen zijn luister verloren. Het is geen interessante griezellust of defaitisme dat ik dit zeg; het is een harde waarheid, waar we niet omheen kunnen. O zeker, bij de feestelijkheden die georganiseerd worden zijn heus nog wel jongeren aanwezig; ze werken er zelfs vaak actief aan mee. Maar die spontane innerlijke band met de feestelijke intentie hij is er nog maar hoogstzelden. En al zijn er die de Meifeesten meevieren, er zijn nog veel meer van die jongeren van socialistischen huize die daartoe niet de minste lust voelen. Een snipperdag er aan besteden vinden ze onzin. Een rode vlag uithangen? wie doet er nou nog zo gek. In een demonstratieve optocht lopen? waarvoor?

Sommige mensen knikken goedkeurend bij het horen van dergelijke uitlatingen, zo met een air van: daar zijn we boven uit ge-

groeid. Anderen zeggen vergoelijkend of zelfs prijzend: het is een bewijs (in ieder geval een inhaerent gevolg) van de resultaten van de doorbraak. Alsof iemand die eerlijk poogt als christen in dit leven te staan geen stralend Meifeest zou kunnen vieren. Trouwens dat deze lauwheid met de doorbraak weinig te maken heeft moge blijken uit het feit, dat juist in jongerenkringen, waar het christendom in het geheel niet telt, en waar men met de doorbraak niet eens zo veel opheeft, deze devaluatie van het Meifeest zich ook zeer sterk heeft doorgezet.

Nee, het lijkt mij helemaal niet zo’n gunstig verschijnsel, zeker niet waar het de jongeren betreft. Want de ontluistering van hun Meidag komt hoofdzakelijk voort uit de ontluistering van hun socialistische overtuiging. Hier is het niet de realiteitszin van de jongeren die spreekt, noch hun nuchterheid. Het is mijns inziens meer een kwestie van gebrek aan bewogenheid ten opzichte van de zedelijke diepten van het socialisme, gebrek aan inzicht en fantasie.

kortom van een geestelijke vaalheid in dezen die ontstond doordat een boeiend gezicht op de socialistische gedachte en haar waarde voor de mens ook, ja juist, in deze tijd niet of nauwelijks tot hen doorgedrongen is.

Met nadruk wil ik nog eens zeggen, dat het er mij niet om te doen is, om het socialisme tot pseudo-religie te verheffen. Ik ben van het gevaar daarvan overtuigd. Maar als men een beroep op ons doet om werkkracht, tijd en talenten te gebruiken in dienst van het socialisme, dan zal het ieder redelijk mens duidelijk zijn dat vroeg of laat dit beroep onbeantwoord blijft, wanneer niet een innerlijke feestelijke gebondenheid tot deze arbeid drijft. Wanneer wij er niet in zouden slagen om de socialistische gedachte op dit niveau voor ons te doen leven, dan zou verder praten over een Meifeest vruchteloos en overbodig zijn.

Het zal de taak van de jongeren zelf moeten zijn om deze min of meer feestelijke gebondenheid aan de socialistische gedachte te veroveren. Ouderen kunnen helpen jon-

Hoofd van een der drie Gratiën uit „Lente” van Sandro Botticelli