W etsontwerp toezicht credietwezen

Dit, door minister Lieftinck (met zijn collega van Justitie) op 19 April aan de Tweede Kamer toegezonden ontwerp, is de moeite van een korte bespreking waard voor die lezers, die zich voor de grote lijn van de regeringspolitiek op economisch en financieel gebied interesseren.

Men moet het ontwerp zien als een belangrijk onderdeel in de strijdmacht die de regering tegen het inflatiegevaar en tegen het betalingsbalanstekort in het veld brengt. Credietverlening door het bankwezen aan de bedrijven, schept nieuwe koopkracht in de vorm van banksaldi. Zulke banksaldi vormen de grootste helft van de geldomloop (giraal geld), nl. ca 4 van de ca 7 mrd. Wie de credietverlening beheerst, beheerst een aanzienlijk deel van het girale geld.

In 1950 is het verstrekte crediet sterk opgelopen: van 185 mln in 1948 en 160 mln in 1949 tot 455 mln in 1950. De liquiditeit Van het bankwezen was groot; er was dus kans, dat deze stijging nog veel verder zou gaan. Dit zou heel ongewenst zijn omdat extra-vraag extra-import en vergroting van het betalingsbalanstekort betekent (al han niet door importen van de eerste crehietnemers). Het zou bovendien ongewenst zijn, omdat uitzetting van het crediet aan net bedrijfsleven zeer gemakkelijk gepaard kan gaan met afstoting van vlottende staatsschuld o.a. eenvoudig door het op vervaldata aflopende papier niet door nieuwe inschrijvingen te vervangen. Daar be banken eind September 1950 ca 3,5 mrd c-an schatkistpapier bezaten, zou dit de cverheid in grote moeilijkheden kunnen brengen. In 1950 was een tegengestelde beweging van credieten en schatkistpapier de banken zeer duidelijk te zien geweest. Ook dit was dus een reden voor de minister Financiën om toezicht op het crediet-Wez'en te wensen.

Sinds de helft van 1950 zijn dan ook allermaatregelen genomen: op 26 September het rentetarief van de Nederlandsche •ank met een half procent verhoogd, met van 1 Januari volgden voorschrif- voor credietmaxima en dekkingsmini ■ ma, op 17 April volgde een nieuwe verhorentetarief van de Bank i hans ook voor belening en voorschotten rekening courant; deze stegen voor banvan op %). De bedoeling van al eze maatregelen was om de banken, on – anks hun grote liquiditeit, er van te doen credieten te geven, en om het adiet voor het bedrijfsleven duur te mazodat dit er minder om zou gaan vradit gevolg wel is opgetreden kan orden opgemaakt uit de opvallende stij- emissies: blijkbaar proberen vele a nu middelen op de kapitaalmarkt n te trekken. Dit is monetair en met het g op de betalingsbalans veel beter (dit m nl. besparingen, d.w.z. zij vormen geen koopkracht).

6t Wetsontwerp Toezicht Credietwezen is j, ® schakel in een vrij lange reeks. Een belangrijke schakel: artikel 10, dat de Ba opeïit voor de Nederlandsche mogelijkheid om voor alle soorten B'ev crediet voorschriften te mogen zowel de aard als de regelen. Daarbij mag de discrimineren tussen de credietne-S- d.w.z. zij mag speciale voorschriften

of verboden maken voor afzonderlijke bedrijfstakken en wellicht (dit staat er niet helemaal duidelijk) ook voor afzonderlijke ondernemingen binnen eenzelfde tak van bedrijf. De Bank mag eveneens discrimineren tussen de credietgevers: d.w.z. zij mag (bijvoorbeeld) credieten aan de textielindustrie concentreren bij (bijvoorbeeld) de Twentse Bank. Het ontwerp gaat dus werkelijk bijzonder ver.

Wei moet men in het oog houden, dat het .slechts mogelijkheden opent, waarvan het nog niet aanstonds vaststaat, dat ze ook zullen worden gebruikt. Om ze tot W'erkelijkheid te maken, moet 'de Nederlandsche Bank een voorschrift opstellen en dit moet dan nog vooraf goedgekeurd worden door de Kroon (minister van Financiën), nadat eerst de Bankraad er over is gehoord en nadat de minister van Financiën met zijn ambtgenoten heeft overlegd (de Kamer

komt er hierbij dus niet meer aan te pas). Er zijn dus wel waarborgen, maar het zal niemand verbazen dat er nog al wat weerstand te overwinnen zal zijn, o.a. van de betrokkenen zelf.

Bij dit laatste speelt nog een rol, dat het ontwerp ook op andere gebieden de banken zeer sterk aan banden legt. Zo eist art. 11 voor fusies de toestemming van de Nederlandsche Bank. De Bank krijgt voorts allerlei bevoegdheden met betrekking tot de solvabiliteit der banken, o.a. met betrekking tot hun administratie. Ik ga daar nu maar niet op in. Het is te hopen, dat deze bijoogmerken het succes op het hoofdpunt niet in gevaar zullen brengen. Mijn doel is de aandacht te vestigen op de hoofdzaak: de wens om het gehele bankwezen zo nodig te kunnen dwingen om in de strijd tegen het betalingsbalanstekort in de pas te lopen met de regeringspolitiek.

Men kan niet anders zeggen dan dat hier een grimmig uitziend arsenaal van wapens wordt geboden. Maar dit is (helaas) in overeenstemming met de grimmigheid van de gevaren die er dreigen.

De lezer kan zich voorbereiden op een stevig debat in de Kamer over een zeer voornaam onderdeel van de economisch-financiële politiek. R. EVERTS

Een dichter in de ijskast

Guillaume v. d. Graft: „In Exilio”, A. A. M. Stols, ’s-Gravenhage 1946. f 1,90; „Mythologisch”, U.M. Holland 1950. f 2,50.

In het begin van dit jaar werd de culturele prijs van de stad Arnhem voor dichters en .schrijvers uit het gewest Gelderland, uitgereikt aan ds Willem Barnard, Ned. Herv. Predikant te Nijmegen, die onder het pseudoniem Guillaume van der Graft sinds 1946 een viertal gedichtenbundels het licht liet zien.

De jury zong in hooggestemde bewoordingen de lof van zijn werk. Men sprak van zijn bundel „In Exilio” als van een „belofte”, en wat daarna verscheen was „de volledige vervuiling er van”. Bij de uitreiking van de prijs werd één en ander nog eens onderstreept door een der juryleden, onder voorlezing van enkele op het eerste gehoor nogal onbegrijpelijke verzen. Het moet voor de dichter een pijnlijke gewaarwording zijn geweest om letterlijk en figuurlijk te worden geconfronteerd met de gezichten die bij dergeiijke gelegenheden aanwezig plegen te zijn: Commissieleden, bestuurderen, notabelen, afgevaardigden etc. Men zat en luisterde onbewogen tot het verlo.ssende einde in de vorm van thee, sigaren en sigaretten, en men over kon gaan tot de orde van de dagelijkse relaties.

Enige weken na deze, voor de dichter zo heugelijke gebeurtenis verscheen in Vrij Nederiand een kritiek op de bundel „Mythologisch” van de hand van de Groningse dichter Hendrik de Vries. De Vries constateert letterlijk het tegendeel van v/at de Jury meende te ontdekken. Hij vond dat „In Exilio” vrijwel een belofte was gebleven, en vond dat, hoewel er elementen waren die op werkelijk dichterschap wezen, over enkeie jaren geen haan meer naar deze poëzie zou kraaien.

Onwiliekeurig vraagt men zich af, welke betekenis wij nog moeten hechten aan deze

min of meer officiële kritiek. Is kritiek dan niets anders dan een uiterst subjectieve visie, en wordt ze alleen maar geschreven om kranten en tijdschriften vol te krijgen, of is er een bespreking mogelijk- die verhelderend werkt, èn voor het publiek, èn voor de dichter en ten slotte ook voor de kriticus zelf. Ik geloof het laatste. Het vraagt echter onpartijdigheid en indringingsvermogen, nauwkeurig onderscheiden van wat waar en niet waar, spel en ernst, natuurlijkheid en gewildheid is. En dat is bij deze dichter lang niet makkelijk.

„In Exilio” heeft als eerste ondertitel „Lyra non Davidica”, d.w.z. niet op de lier van David. De predikant-dichter zingt nl. niet de lof van God, zoals David, maar hy is zelf is zijn geïsoleerdheid het middelpunt van zijn poëzie, bij dromend ervaren landschappen en seizoenen. Toch voorvoelt hij dat het niet allemaal o.k. is met het leven:

Morgen komt om de hoek al aangevaren, gister ruikt als een verlepte droom. De dag daartussen: een doorwaadbare plaats in een steeds verraderlijke stroom.

Er is in hem een angst de droom te verlaten voor de werkelijkheid:

Maar ik ben bang voor de schuimende [nachten

Ik werp de wijn verachtelijk op straat.

De ballingschap waarin de dichter zich bevindt is geen Siberisch verblijf. De wereld waar hij zich graag in beweegt, is die van de droom, de fantasie, de schoonheid, die door de werkelijkheid steeds belaagd wordt. Zo, zwervend in zijn „randschap” tussen twee werelden ontstaat in hem een gespletenheid, voorlopig nog verborgen, maar toch reeds aanwezig.

De verdienste van „In Exilio” ligt in de