BLAUW EN ROOI

Als elk jaar hebben de gezamenlijke organisaties op het gebied van de drankbestrijding weer hun „Blauwe week” gehad in de dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren. Demonstraties, meetings, collecten, colportage, feestelijk samenzijn en intense activiteit in, en warm medeleven met één van de noden der samenleving en tegelijkertijd hernieuwing van beloften tot strijd voor de betere wereld dat zijn de zichtbare en onzichtbare trekken, die het gelaat van de Blauwe Week karakter geven. De drankbestrijding heeft in sommige opzichten niet de wind mee. Niet omdat er zoveel meer gedronken wordt dan voor de oorlogsjaren; dit op zich zelf zou hernieuwde activiteit op kunnen wekken: grote kwalen roepen grote geneesmiddelen op. Maar de aandacht van de voor het blauwe ideaal vatbare groepen is anders gericht dan voorheen. Er zijn zoveel grotere noden in de wereld, noden, waarmee het bestaan van ganse volkeren en beschavingen gemoeid zijn; wat zou men zich dan nog druk maken om een ondergeschikte zaak? Men kan bovendien toch wel een goed socialist zijn, als men geen geheelonthouder is. Enzovoort. Een veelgehoorde betoogtrant, die toch wijst op het ontbreken van een schakel. De schakel tussen blauw en rood, waarover ik hier graag iets wil zeggen. Daarover echter straks.

Met bewogen aandacht volgt de drankbestrijding de wijzigingen, die zich voordoen in de drinkgewoonten der massa. Het drinken en met name het drankmisbruik is bezig te verschuiven. Van de straat naar de huiskamer, van de arbeidersbevolking naar de burgerij, van de mannen naar de vrouwen en de jongeren; terwijl de verkoop van alcoholhoudende dranken zich heeft uitgebreid van de café’s naar de

winkels. Dat brengt weging eigenaardigf zich. mee: juist he' dronkenschap uit h het wegduiken achte huizen onttrekt hei een deel aan de opt is een moeilijkheii strijding.

Er zijn ook gunstigf is ten eerste de omst blauwe ministers zijr Daar zit toch ook we’ leidende en veranti in de samenleving } gerecruteerd worde groep bevoorrechter kliek. Dit is gunsti Echter ook voor de schept een mogel strevende en idealis lagere volksklassen

vuur dat alles wil vernietigen. Hij heeft geen tijd voor interessante vergelijkingen, hij vergeet de kansel, hij verzengt, hij brandt, ondergronds desnoods, heimelijk dreigend, maar met deze kilheid heeft hij niets te maken. De dichter constateert: „Ik haat mijn tijd, en ik beid mijn haat”. Het klinkt heel aardig, het zou zo van de preekstoel kunnen worden gesproken, maar iemand die de haat vlak bij zijn hart draagt beidt hem niet meer. Als hij zijn mond opent spuwt hij vuur.

Men zegt dat de toekomst aan de jongeren is. En V. d. Graft heeft alle mogelijkheden in zich voor een toekomst. Maar dan zal hij uit zijn zelfgeschapen frigidaire te voorschijn moeten komen, hij zal zijn blikver pakking moeten verbreken en ergens in de brandende zon moeten gaan staan. Misschien dat hij dan werkelijk leert haten. Zo, dat hij alle interessante woordenspelletjes vergeet. Hij zal met Ds Barnard een strijd op leven en dood moeten aangaan. Misschien dat de Dichter overwint, misschien de Predikant. Maar ook een predikant kan een dichter zijn. Dan zullen deze vingeroefeningen misschien leiden tot een werkelijke greep naar het „volle werk”, dan zal zijn naam misschien niet „verzekerd worden bij d’onderlinge vergetelheid”, maar zal „zijn broos idoom door God gered worden van het graf.” DIRK JORRITSMA