Vredesverlangen en Vredesbeweging

In een vorig artikel gaf ik een uiteenzetting van de motieven, die mij ervan weerhouden, aan de actie van de Nederlandse Vredesraad deel te nemen. Zo’n artikel draagt uit de aard der zaak een negatief karakter. Uit het negatieve kunnen wij echter niet leven. Wij kunnen daarom niet volstaan met een afwijzing van deze vredesbeweging, hoe noodzakelijk die ook is.

In Wuppertal deed prof. Sigmund Schutze kort geleden enkele mededelingen over het standpunt van de Duitse afdeling van de Internationale Broederschap der Verzoening ten opzichte van het vraagstuk der Duitse herbewapening. Men weet, dat de Verzoeningsbond een anti-militaristische organisatie is. In alle landen achter het Ijzeren Gordijn is de Verzoeningsbond verboden. In het Westen is dat niet het geval. Prof. Sigmund Schulze vertelde, dat de Duitse afdeling niet deelneemt aan de door de communisten georganiseerde actie voor een volksreferendum inzake de Duitse herbewapening, omdat de communistische vredescomité’s het onderscheid tussen echte en onechte vredesarbeid uit het oog verliezen. Hij heeft dus, evenals wij, ernstige bezwaren tegen de door de communisten geïnspireerde en geëxploiteerde vredesactie.

Hij maakte bij zijn uiteenzettingen echter een voor ons onderwerp belangrijke opmerking. Naar zijn overtuiging is het de grote fout, in wezen de grote schuld, van het Westen geweest, dat het zich het woord vrede door de machthebbers van het Oosten heeft laten ontnemen. Ik geloof, dat wij hier in Nederland bij onze gerechtvaardigde afwijzing van de actie van de Nederlandse Vredesraad dit gezichtspunt volstrekt genegeerd of in elk geval al te veel verwaarloosd hebben.

Dat zovelen, die in geen enkel opzicht communistische sympathieën hebben, meedoen aan de actie van de Vredesraad en de verklaring van Stockholm ondertekenen, vindt zijn oorzaak in het feit, dat er in Nederland op dit ogenblik geen enkele vredesbeweging bestaat, die kans ziet, in de grote massa van ons volk iets wakker te roepen.

Ik meen, dat er in dit opzicht gesproken moet worden van een schuld van de kerk, wil men: van de christenheid, en niet minder van een schuid van het socialisme, wil men: van de socialisten. Kerk en socialisme zijn beide zozeer bevangen door de vrees voor Rusland en het Russische communisme, dat zij vrijwel uitsluitend in bewapening de oplossing van de momenteie moeilijkheden zoeken. Natuurlijk, zij willen de vrede, maar de angst voor Rusland zit er zo diep in, dat alle beschouwingen over deze vragen bijna altijd eindigen met de oproep: indien gij de vrede wilt, bereidt u ten oorlog! Men kan echter niet ontkennen, dat deze oproep door de massa van ons volk niet verstaan wordt en niet verstaan kan worden als een oproep tot vrede. Voor het besef van de mensen liggen bewapening en oorlog nu eenmaal te dicht bij elkaar, dan dat zij een actie voor bewapening als een vredesactie zouden kunnen beschouwen, en daarin kan ik hun geen ongelijk geven.

Het gevolg is echter geweest, dat de communisten, die volstrekt geen principiële tegenstanders van de bewapening zijn, kans hebben gezien, ons het woord vrede te ontnemen en het voor zichzelf te an-

nexeren. Nu kan men wel zeggen en men doet dat dan ook, dat dit oneerlijk is en dat dit spel voor ieder verstandig mens doorzichtig is, maar men vergeet daarbij, dat de grote massa het spel niet doorziet en bovendien gewonnen wordt door de wel waarlijk eerlijke en oprechte bedoelingen van vele vooraanstaande deelnemers aan deze vredesbeweging. Alle waarschuwingen helpen niets. Wie de psychologie van de grote massa een weinig kent, weet en begrijpt dit. I

Er is naar mijn overtuiging maar één ding, dat ons helpen kan: dat er in Nederland een positieve vredesbeweging komt, die

inderdaad over vrede spreekt en niet enkel over bewapening. Dat kan alleen een beweging zijn, die zich noch op Amerika, noch op Rusland vastlegt en die ook in de bewapening een voortdurende oorlogsbedreiging ziet, afgezien van de vraag, of het de bewapening van Amerika of van Rusland Is.

Ik wilde wel, dat er in ons vaderland zo’n vredesbeweging was, omdat ik er nu eenmaal vast van overtuigd ben, dat al onze pogingen, om de mensen van de vredesbeweging der communisten af te houden, schipbreuk zullen lijden, zolang wij in de gegeven situatie als enig redmiddel voor het behoud van de vrede de bewapening aanbevelen. Het komt er op aan, om aan het inderdaad bij de massa levende vredesverlangen uitdrukking te geven in een positieve en wezenlijke vredesactie. Alleen de kerk en de socialistische beweging zijn daartoe in staat, maar tot op dit ogenblik doen zij niet, waartoe zij In staat zijn en waartoe zij krachtens hun wezen geroepen worden.

Critiek op de Wereldvredesbeweging heeft alleen zin, wanneer wij verstaan, dat deze vredesbeweging een onbetaalde rekening van kerk en socialisme is. Sigmund Schulze heeft gelijk: het is onze grote fout en onze grote schuld, dat wij ons het woord vrede door de communisten hebben laten ontnemen.

J. J. BUSKES Jr.

DEPOSITIE DERKERK

Onlangs hadden wij een gesprek over de positie van de kerk. Zo’n gewoon gesprek, waarbij ieder het zijne zegt en niemand door de ander overtuigd wordt. Men kan zich voorstellen hoe dat ging: hoe de Hervormde kerk bezig is te „verrechtsen”, hoe slecht de vroegere vrijzinnige gemeenten waren (zie opkomst in de kerkdiensten), hoe de arbeiders en de intellectuelen blijvend van de kerk vervreemd zijn en hoeveel er veranderen moest om ’t weer goed te maken.

Zulke gesprekken zijn symptomatisch ten aanzien van de verlegenheid die men tegenover de kerk heeft. Het merkwaardige is immers, dat het óók voor de kerkmensen-zelf heel lastig is, de juiste positie te taxeren. Wie een* gemeente goed vindt, omdat er veel mensen in de diensten komen en de collectezakjes doorbuigen van zwaarte, heeft niet helemaal ongelijk, maar oordeelt toch iets te veel als een bioscoopexploitant. Het „goede” zit waarlijk niet in het massale. En wie oordeelt, dat de stille vroomheid in kleine kernen, alleen maar in afgeleide zin waar te nemen, het ware is (menige vrijzinnige gemeente kan zo beoordeeld worden), heeft niet helemaal ongelijk, maar hij denkt toch te veel als een artist, die verzenbundels uitgeeft met veel marge.

En van buitenaf: wie verbeten op de kerk is, omdat men dier macht vreest, kan men toevoegen, dat ’t toch heus niet zo’n krachtige zaak is, als ’t soms lijkt; wie daarentegen uit onachtzaamheid verdraagzaam

is jegens de kerk dient te weten, dat haar invloed Indringender, haar traditie zwaarder, haar straling intenser is dan men bij de onachtzamen wil weten.

Nu is, dunkt mij, een van de tekenen dat het toch niet zo ontzettend slecht met de kerk staat, het feit, dat men ontdekt hoe slecht het gaat. Een ontdekking, die vooral gedaan wordt door de sociologische onderzoekingen. Onderzoekingen, die heel openhartig worden gepubliceerd. Vriend en vijand kan er gebruik van maken.

Voor mij ligt het Sociologisch Bulletin, uitgegeven door het Sociologisch Instituut van de Ned. Herv. Kerk. Banning en Kruijt zijn er de redacteuren van en drie maal in een jaar komt zo’n nummer uit.

Ditmaal geeft ds A. v. d. Ban een „pastorale sociografie” van Spijkenisse. Een goed rechtzinnige gemeente in Zuid-Holland. Naar de gewone burgerlijke (en daardoor vaak ook kerkelijke) maatstaven een goede gemeente. Een van de vele gemeenten, waar de predikant ’s Zondags 2 x een volle kerk voor zich ziet. Hij heeft behoorlijk wat catechisanten, hij klaagt misschien een beetje over het conservatisme van de kerkeraad, die allerlei nieuwigheden moeilijk aanvaardt, maar hij troost zich ‘met de gedachte, dat dit conservatisme toch óók z’n goede zijde heeft en dat geduld in de kerk een schone zaak is. Al maar geduldhebbend wordt hij langzaam maar zeker méé ingesponnen in het net van aangename zekerheden en als hij met emeritaat