en wereldbeschouwing van geen betekenis zijn. De doorbraak betekent voor mij veeleer, dat wij het onmogelijk achten om ons leven te splitsen in een socialistisch en een levensbeschouwelijk deel. Dat is onmogelijk voor een Marxist en een humanist. Dat is even onmogelijk voor een christen. Een Marxist is er nu eenmaal van overtuigd en moet er van overtuigd zijn, dat er van een socialistische beweging zonder Marxisme niets terecht komt. Hetzelfde geldt van de humanist en de christen. De grote betekenis van de doorbraak bestaat juist daarin, dat wij dit van elkaar weten en van elkaar accepteren.

Wij vrezen, dat wat Jan de Leede voorstaat, inhoudt dat -wij als christenen in de sociaiistische beweging ons christelijk geloof aan het socialisme ondergeschikt moeten maken, maar dat kan niet anders betekenen dan de liquidatie van ons christelijk geloof.

In volle ernst: het is onze vaste overtuiging dat er van een wezenlijk socialisme niets terecht komt zonder het geloof in God en zijn Rijk. En wij menen, dat de doorbraak inhoudt, dat wij dit open en eerlijk mogen zeggen.

■Wij kunnen ons heel goed indenken, dat velen, die geen christenen zijn, deze overtuiging aanmatigend vinden, indien zij dan

maar één ding niet vergeten, dat, wat zij aanmatigend vinden, tot het wezen van het christelijk geloof behoort.

Tot het wezen van het christelijk geloof behoort nu eenmaal de overtuiging, dat er van deze wereld niets terecht komt zonder het geloof in God en zijn Rijk. Men behoeft het met deze overtuiging niet eens te zijn, om te kunnen verstaan, dat het christelijk geloof zichzelf liquideert, wanneer het deze overtuiging prijsgeeft.

De doorbraak, zoals Jan de Leede die voorstaat tenzij wij hem verkeerd begrijpen en die mogelijkheid willen wij niet bij voorbaat uitsluiten betekent, dat onze medechristenen, die de doorbraak afwijzen, omdat de doorbraakmensen ons in het moeras van het relatmsme brengen, gelijk krijgen. Dan doet het er helemaal niet toe, welke levens- en wereldbeschouwing men heeft, als men maar socialist is.

Ik dacht, dat ik in de Partij van de Arbeid geaccepteerd werd, zoals ik ben, dat wil zeggen: met mijn geloof in God en zijn Rijk en niet zonder dat geloof!

Indien ik mij daarin vergis, dan is mijn vergissing wel heel groot en dan is voor mij van de doorbraak —■ om het nu maar eens huiselijk en gemoedelijk te zeggen de aardigheid af. J. J. BUSKES Jr

Bij de ras-sectariër vraag ik stilletjes om een extra-portie geduld en ondanks dat slaagt ook de pacifist er niet altijd in de vrede te bewaren. Met een bonte mengeling van sectendom komt de pastor in aanraking. Onlangs somde een zielig vertegenwoordiger van dit genus een reeks van groepen op, waarbij hij tijdelijk inwoning gezocht had. Ik meen, dat het er vijf of zes waren. Maar nu had hij blijkbaar zijn zwerftocht voltooid, want 11. Zondag was hij op zijn kerkelijk uitgangspunt teruggekeerd. Want inderdaad, de kerk blijft moeder, ook van haar zwerfzieke en weerspannige kinderen.

Maar de sectariër pur sang is toch de individualist, die nergens bij behoort, die het met zijn ziel en zijn zaligheid zelf wel uit zal zoeken en een ingeboren afstand tegenover de kerkelijke samenleving bewaart. Hij is de religieuze „Einspanner”, die öf gespeend is van alle godsdienstig gemeenschapsbesef öf als compensatie voor zijn vlucht uit de kerk zich op een overdreven en sentimentele wijze werpt op de kring naar eigen keuze, waar men het over enkele bijzaken zo heerlijk eens is.

De sectariër dient zich in allerlei gestalte bij ons aan. Hij is de man, die met teleurstelling of verachting zich verre houdt van het gezelschap in de kerk, maar die niettemin pretendeert te geloven, maar dat esoterisch verwerkt en vanuit zijn ivoren toren een beetje medelijdend neerziet op die pastor, die het waagt als kerkelijk minstreel de lof van deze gemeenschap te bezingen. Wij vinden hem ook terug in de Radio-Christen (ik bedoel natuurlijk niet de zieke, maar de gezonde!), voor wie zijn radio een soort religieuze automatiek is en die, onder het genot van een kopje koffie zijn geestelijk croquet je verorbert of het laat staan, als het hem te „machtig” voorkomt, al naar het hem belieft.

Wij ontmoeten hem ook onder degenen, die zich aan allerlei „geestelijke” en buitenkerkelijke stromingen laven en belast met een zeker kerkelijk vooroordeel bij voorbaat afwijzend staan tegenover de kerkelijke verkondiging, maar intussen dadelijk bereid zijn de reinste onzin als zoete koek te slikken. Zij hebben bezwaar tegen de ergerniswekkende boodschap van de kerk, maar niets is hun te dol, wanneer hun de

meest fantastische dwaasheden uit den vreemde worden gepresenteerd en dikwerf critiekloos worden geaccepteerd.

Men spreekt in verband met de secten over de onbetaalde rekeningen van de kerk. Inderdaad poneren de secten aspecten en facetten van de bijbelse boodschap, die in de kerk öf niet tot hun recht kwamen öf geheel verwaarloosd en verzwegen werden. Ik denk aan de kerk en de wederkomst van Christus, aan de kerk en de liefdesgemeenschap ; aan de kerk en de Bergrede; aan de kerk en het proletariaat (Leger des Heils); aan de kerk en het pacifisme; aan de kerk en de Doop: aan de kerk en wereldgelijkvormigheid. Zo zou ik door kunnen gaan. Ongetwijfeld openen zich hier brede sluizen van critiek. Toch ik behoef het nauwelijks te zeggen is het zo jammer, dat de secten van de weeromstuit in het tegenovergestelde uiterste vervallen en vanwege hun eenzijdig accent tot een idolatrie vervallen van het geloofsartikel, waarbij zij zweren, daardoor bijzaken tot hoofdzaken verheffend.

Daarom is een gesprek met sectariërs zo moeilijk. De kerkelijken zien hen als scheurmakers en zij hebben op hun beurt zelfs geen besef van oecumenische solidariteit. In een artikel in de Hervormde Kerk over de Jehova’s getuigen, deed dan ook de opmerking, dat wij naar hen moeten luisteren, een beetje tragi-komisch aan. Ik ben bereid naar deze spraakwaterval te luisteren, op voorwaarde, dat er wederzijds op grond van gelijkwaardigheid naar mij geluisterd wordt, al kom ik dan pas wat laat aan het woord. Het moet mij van het hart, dat er in de kerk op dit punt iets meer milde gemoedelijkheid heerst dan wat een jonge opbruisende secte aan fanatisme te zien geeft.

Het pastoraal gesprek met sectariërs is moeilijk. Men blijft zich „herder” gevoelen, maar wordt als zodanig allerminst erkend, soms zelfs in zijn waardigheid gekwetst. Als dienaar van de kerk blijf ik bereid om mij op tal van punten te laten critiseren en corrigeren. Maar ik laat mij door geen sectariër bekeren. Dat recht blijft aan de Heer van kerkelijken en sectariërs alléén voorbehouden. Alleen' in die wederzijdse ootmoed blijft een gesprek en een ontmoeting mogelijk. M. v. d. V.

Het particulier handelsonderwijs •k -k ★

De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft in de Staten-Generaal aangekondigd, dat hij binnen niet al te lange tijd een wetsontwerp zal indienen, waarvan de strekking zal zijn, dat de overheid toezicht uitoefent op het particulier handelsonderwij s.

Deze mededeling van de minister zal eerlang weer velen de pen ter hand doen nemen. We zullen dan weer allerlei beschouwingen mogen verwachten, o.a. over schending van het particulier initiatief, knechting van bepaalde instellingen enz. enz. En deze beschouwingen zullen alle één doel nastreven: te voorkomen, dat de minister zijn plannen kan doorzetten. Men zal proberen de Staten-Generaal door ruime en felle publiciteit te beïnvloeden, alsmede de openbare mening. De parlementaire geschiedenis heeft geleerd, dat dit wel eens mogelijk is, want inderdaad is er hier en daar een wetsontwerp aan te wijzen, dat nooit wet geworden is door publicaties daarover ik denk hierbij o.a. aan de wet op de leesbibliotheken. Gezien de grondrechtelijke vrijheden van het Nederlandse volk is dit strijdmiddel alleszins geoorloofd het komt nu alleen maar aan op de wijze waarop dit wapen, nl. die publiciteit, gebruikt wordt. Ik geloof nl. stellig te mogen beweren, dat er op het gebied van het particulier onderwijs en ik heb dan speciaal het oog op het particulier dag- en avondhandelsonderwijs, heel wat is, dat maatschappelijk niet deugt.

Ik denk hierbij aan de vele misleidende reclames, aan de vele valse voorspiegelingen, aan het gescherm met het'woord „officieel” en aan de praktijken van zgn. examinatoren. In dit laatste geval moest zelfs de strafrechter een vonnis vellen. Ik denk hierbij ook terug aan de zgn. crisisjaren, toen elke kantoorbediende, die werkloos werd en die zich zelf respecteerde, direct begon les te geven a 50 of 75 cent per uur.

Ik zal het opsommen van dergelijke gevallen stopzetten, want ik wil niet nalaten ook wat goeds en dat is heel veel goeds van het particulier handelsonderwijs te zeggen, nl. dat het particulier onderwijs een der pilaren is geweest, waarop Nederland heeft mogen bouwen. Een juiste geschiedenis van dit onderwijs zou dit zeer zeker aantonen. Maar... er zijn zieke plekken en deze moeten er uit. Particuliere belangen gaan zeker niet altijd samen met het gemeenschappelijk belang. Ingrijpen is noodzakelijk! Tot deze conclusie is ook de Staatscommissie gekomen, waardoor de overheid zich te dezer zake heeft laten voorlichten. En hoewel deze Staatscommissie in de bezettingsjaren werd ingesteld, ben ik zeer benieuwd naar de inhoud van het wetsontwerp, dat komende is. Zal het de oplossing brengen in die zin, dat het goede uit dit zeer belangrijke deel van ons onderwijs er in erkend wordt en alleen het slechte er in uitgenomen zal worden? Is dit het geval, dan zullen straks alleen zij tegenstander zijn, die iets te verbergen hebben uit hun practisch leven en dan behoeven de Staten-Generaal zich niets van het geweeklaag aan te trekken. Maar snijdt het mes dieper in, ja, dan zullen we ons moeten beraden voor we ons voor- of tegenstander verklaren van de plannen van de minister.

Ik heb ook reeds klanken opgevangen.