De kansen van de Christelijke kerken

Indrukken van het Europese lekencongres te Bad 8011, georganiseerd door de Wereldraad der Kerken

Gaf ik de vorige maal enkele algemene indrukken van het door de Wereldraad der Kerken georganiseerde Europese lekencongres, ditmaal enkele, uiteraard persoonlijke opmerkingen over de geest en de resultaten daarvan.

De deelnemers behoorden over het algemeen niet tot de hoofdrolspelers op het kerkelijke en politieke toneel. Dit had zijn nadelen, doch ook zijn voordelen. Nadelen in zoverre de gedachten over de internationale politieke spanningen noodzakelijkerwijze steriel moesten blijven, aangezien zij die deze uitten of toejuichten weinig of geen invloed bezaten om die overwegingen in practijk te brengen.

De voordelen waren daarentegen, dat vrijwel niemand zich belemmerd gevoelde om eigen bezorgdheid en eigen hoop uit te spreken. Deze openlijk erkende bezorgdheid en verantwoordelijkheid voor Europa vormde de grondslag van een gemeenschapsbesef, dat in diepste zin gevoed werd door de eenheid in Christus.

Verschillen in politieke en economische overtuiging vermochten deze saamhorigheid niet wezenlijk te beïnvloeden. Wat dit besef van christelijke broederschap voor de deelnemers uit Oost-Duitsland en voor de politieke vluchtelingen en voor de verdrevenen betekende laat zich moeilijk gissen. Voor de deelnemers uit het Westen betekende het in ieder geval een bevrijding om met hen van gedachten te wisselen over het heden èn over de toekomst van Europa. In ieder geval wilden de deelnemers het ijzeren gordijn niet aanvaarden als de grens van Europa. Europa strekte zich veel en veel oostelijker uit.

Ook in de Bijbel-studiegroepen openbaarde zich dit gemeenschapsbesef. Met grote nuchterheid werd er gedacht over en geworsteld met deze vraag: Wat heeft de Bijbel met betrekking tot het dagelijkse leven te zeggen?

Wereldschokkende zaken zijn er uit die studiegroepen niet daarvoor was men te diep overtuigd van de ingewikkeldheid der huidige economische, sociale en politieke problematiek. Dat betekent echter allerminst dat het onbelangrijk was wat deze „leken” dachten en zeiden.

Integendeel. Zelden heb ik in een kring van christenen zo openhartig en zo gelovig over het compromis als onontkoombaarheid horen spreken. Is het soms geen winst, wanneer een gelovig mens zegt genoeg te hebben van de kreet „verantwoordelijkheid”, omdat hij in dit leven geen verantwoordelijkheid te dragen kreeg? Hij voelde er meer voor nauwkeurig na te gaan, waar er in deze samenleving nog mogelijkheden voor verantwoordelijkheid lagen en zich daar dan met alle kracht op te werpen. De grote openhartigheid in denken en spreken werd ook veroorzaakt door het feit, dat deze mensen als „mensen”, als „christenen” bijeengekomen waren en niet als

vertegenwoordigers of afgevaardigden „met bindend mandaat” van hun Kerken. Dit had anderzijds ook bezwaren. Deze „leken” bleken de spelregels van de Wereldraad der Kerken slecht te kennen. Toen namelijk twee studiegroepen er in hun rapporten op aandrongen om namens dit lekencongres bij de Wereldraad aan te dringen op de vorming van epn Europese raad der Kerken, bleken de vertegenwoordigers van het uitvoerend comité van de Wereldraad daartegen ernstige bedenkingen te hebben. De reactie der deelnemers was merkwaardig. Zij trokken zich van deze bezwaren niets aan. De Wereldraad had hen bijeengeroepen, vroeg hun mening. Wel, dit was hun mening. Wat het uitvoerend comité van de Wereldraad er verder mee wilde doen, was zijn zaak.

Ik vind dit typerend voor de geest van deze -conferentie. Men versta mij goed: het was allerminst een opstandige houding. Men had te veel begrip voor de traagheid die met elk apparaat, ook het kerkelijke, verbonden is, om tot revolutionnaire kreten te komen. Bovendien was men er te nuchter voor. Hemelhoge verwachtingen had men van de kerkelijke apparatuur in dit opzicht zeker niet.

In ieder geval waagde men het aan de gezamenlijke Kerken een aantal problemen ter nadere bezinning voor te leggen, omdat de oplossing dezer vragen om evangelisch verantwoorde richtlijnen schreeuwde. Maar men deed tegelijkertijd meer: deze deskundigen op velerlei terreinen boden eigen kennis en activiteit aan om de Kerken op dit doornige pad te helpen. Er waren er zelfs die eenvoudig van plan waren als leken te beginnen en de resultaten van hun studie en bezinning de Kerken aan te bieden. Zo was althans in mijn eigen studiegroep, die zich met sociaal-ethische vragen bezighield, de geest.

Een ander opmerkelijk verschijnsel was de neiging tot concreetheid. Onze Duitse broeders en zusters hebben onder deze neiging besiist geleden. Zij wilden voor alles grondig studeren en diepzinnig theoretiseren. En dat moet men eerlijk toegeven de door hen aan de orde gestelde vragen waren allerminst onbelangrijk! Doch de niet-Duitse deelnemers wilden er eenvoudig niet van weten. Een Fransman zei het kort en goed aldus: het gaat er niet om te beredeneren wat een christen, wat een mens zou kunnen, zou behoren te zijn, het enige belangrijke is te vragen: hoe en in hoeverre kan ik nü en hier nog mens, nog christen zijn?

Is het een wonder dat de door prof. Jacques Ellul gegeven haarscherpe analyse en probleemstelling ten aanzien van het menszijn in een door de techniek bepaalde wereld aller aandacht gebonden hield? Hetzelfde was het geval met de knappe en met hartstochtelijke bezorgdheid voor het heil van

mens en gemeenschap uitgesproken rede van Pavel Evdokimova: Wat Is gemeenschap?

In één woord; zodra het om de concrete vragen ging was men een en al gespannen aandacht, flitste het in de gesprekken daarna. Doch zodra men begon te theoretiseren kwam er een merkbare onbehaaglijkheid. Een boeiend evenwicht tussen deze twee uitersten wisten de Fransen te verdedigen. Ik denk hierbij vooral aan het met tal van concrete problemen doorspekte betoog van de ingenieur Pierre Lebailly „De verantwoordelijkheid van de mens in het sociale leven en in het beroep” en aan de geestige improvisatie van Albert Finet (redacteur van „Réforme”), die op het laatste moment André Philip moest vervangen, over het thema „Wat hebben wij, d.w.z. de christenen, met de eenwording van Europa te maken”. Sommige Duitsers waren ontzet, dat men zó speels, zó weinig „gründlich” over een zó zwaarwichtig thema kon spreken. Ik heb er van genoten, omdat hij èn als Europeaan sprak én met die typische instelling van de gelovige, die ziet dat het een heilige plicht is voor de eenwording zo hard mogelijk te werken, doch die tegelijkertijd weigert van een verenigd Europa qen paradijs op aarde te verwachten.

Dezelfde toon vond ik terug in het belangrijke rapport van de studiegroep die zich beraden had over de bijzondere verantwoordelijkheid van de christen ten aanzien van de momentele situatie waarin Europa verkeert.

Ik citeer uit dit rapport: „De bijzondere verantwoordelijkheid van de christen in de huidige Europese situatie is, dat hij voor de wezenlijke grondslag van een verenigd Europa pal behoort te staan. Immers in wezen gaat het er om of Europa in staat is het samenleven van zijn volken in broederlijke verbondenheid en in verantwoordelijkheid voor elkander vorm te geven en op die wijze elkander en de andere volken der wereld met zijn gaven te dienen”.

Elders heet het: de Kerken hebben de mensen die op hoge posten verantwoordelijk zijn voor de Europese eenwording te steunen en te inspireren, en wel door de christenen in Europa op te roepen tot grondige bezinning op de hier naar voren komende vragen.

Ook studiegroep V, die zich met sociaalethische vragen thema: „Hebben wij „encyclieken” op sociaal gebied nodig” bezighield, kwam tot een aantal zeer concrete voorstellen. Concreet in zoverre zij aandrong op nationaal en internationaal „team-work”, op het gebruikmaken van de deskundigen op sociaal-economisch terrein. Concreet omdat zij de Kerken een aantal thema’s voor heeft gelegd, die dringend om doordenking van de zijde der christenen roepen het gezin, de zin van de arbeid, de eigendom, medezeggenschap, rechtvaardige verdeling van het nationale inkomen, verhouding tussen sociale zekerheid en persoonlijke verantwoordelijkheid en dergelijke. Concreet ten slotte ook omdat zij de leken opriep zelf de hand aan de ploeg te slaan en niet te wachten tot zij een officiële opdracht van hun Kerken kregen.

Het was deze geest, die mij geboeid heeft en die mij in het menselijke vlak vertrouwen blijft doen stellen in de kansen van de Kerk. Zolang industriëlen, kooplieden, juristen, artsen, sociale werkers, ingenieurs, vakverenigingsbestuurders en doodgewone huisvrouwen zó spreken en zó plannen maken, hebben de christelijke Kerken nog vele kansen!

Dit was de les van Bad 8011. Ik hoop dat we die les in ons vaderland kunnen leren en verwerken! A. VAN BIEMEN