DE MAN VAN DE BESTAANDE ORDE

Ons eerste en grootste bezwaar tegen de Morele Herbewapening heeft betrekking op haar afschuweiijke pretentie, dat zij de oplossing van de wereldproblemen heeft en die ook zal brengen.

Ons tweede bezwaar raakt de methode van het luisteren naar God, die Buchman propageert.

En nu komt ons derde bezwaar.

Wij wijzen een beweging af, die pretendeert de oplossing van de wereldproblemen te zijn, terwijl ze op geen enkel probleem concreet ingaat.

Het proclameren van de vier maatstaven is volstrekt onvoldoende, wanneer het gaat om een antwoord op de politieke en sociale vragen van onze tijd.

Banning heeft in 1936, in „Tijd en Taak”, al gezegd, dat de beweging van Buchman lijdt aan de grondfout van alle burgerlijke godsdienstigheid.

De burgerlijke godsdienstigheid ziet altijd over het hoofd, dat maatschappelijke vragen slechts worden opgelost, indien de maatschappelijke krachten door het geloof worden gericht en bezield.

Voor zover zij godsdienstigheid is, zegt zij terecht: luister naar God! Maar het kenmerkend burgerlijke is, dat zij de maatschappelijke krachten ongelouterd en ongericht hun gang laat gaan, met het gevolg, dat zij niet komt tot de concretisering van de godsdienstige eis.

De tegenwoordige ellende is voor een groot deel het gevolg van de zonde der burgerlijkheid.

De negentiende eeuw heeft de maatschappelijke krachten ongelouterd en ongericht laten uitgroeien. Belangenstrijd heeft de wereid verscheurd. Het collectief egoïsme is machtig geworden. Het imperialisme is zegevierend de aarde overgetrokken. De wil tot geweld en het geweld zelf zijn tot een alles vernielende demon geworden.

De wereld heeft zeker behoefte aan de bereidheid van ons allen, om naar God te luisteren. Voor zover de M.H. die bereidheid bij velen wekt, heeft zij recht op onze waardering. Maar bekering tot deze bereidheid moet geconcretiseerd worden in een beheersing der maatschappelijke krachten. Het gevaarlijke van de godsdienstige burgerlijkheid ligt hierin, dat zij een onaanvaardbare burgeriijkheid verbindt mebi de diepste waarheid van het christendom, dat zij met een onmiskenbare vrome ernst een even onmiskenbare goddeloze maatschappij

blijft aanvaarden, dat zij in plaats van een concrete daad een stichtelijke leus stelt. Met de prediking van de vier maatstaven wijzigt men de sociaie verhoudingen niet. Uit het boekje van Howard blijkt, dat Adenauer en Tsjang-Kai-Sjek en vele andere politici de invloed van de M.H. hebben ondergaan. Betekent dit nu, dat de politiek van Adenauer en Tsjang-Kai-Sjek de door God gewilde politiek is en dat die politiek beheerst wordt door de vier maatstaven van absolute eerlijkheid, reinheid, onzelfzuchtigheid en liefde? Het is zeer wel mogelijk, dat al deze politici in hun persoonlijk leven een beetje eerlijker, reiner, onzelfzuchtiger en liefdevoller geworden zijn. Maar dat hun politiek door de vier maatstaven beheerst wordt, is zeer twijfelachtig. Om de eenvoudige reden, dat dit in de bestaande verhoudingen onmogelijk is.

Hier wreekt zich de onderschatting van wat zonde betekent, niet zozeer in ons persoonlijk leven als wel in het wereldleven. De zonde legt zich in bepaaide poiitieke en sociale verhoudingen vast en schept zich zo een operatieterrein. Ook de meest oprechte christen kan op dit terrein niet christelijk handelen. De verhoudingen maken het onmogeiijk. De enkele mens moet veranderen, maar ook de maatschappij moet veranderen en dat is geen zaak van persoonlijke bereidwilligheid. Daarom is het zo dwaas en oppervlakkig om Caux de klassenloze maatschappij te noemen. Caux is een conferentie-oord en niet de werkelijke wereld.

De wereld kan niet veranderen zonder dat de mensen veranderen. Dat is de waarheid van de M.H., die overigens al vanaf het begin van onze jaartelling de waarheid van de christelijke kerk is. Maar het is een waarheid, die even eenzijdig is als haar omgekeerde, nl. dat de mensen niet kunnen veranderen, als de levensvoorwaarden niet veranderen. Mens en wereld beïnvloeden elkaar. De verhouding van die twee op te sporen, is een moeilijk werk van objectiefwetenschappelijke en sociologische aard. Dit werk laat Caux liggen. Daarom is Caux beminnelijk, maar naïef en onwerkelijk. Het is geen klassenloze maatschappij. Het is zelfs geen maatschappij. Caux te proclameren als een overwinning op de klassentegenstellingen is misleidend.

Kent men in Caux de problemen dan niet? Zij worden er genoemd en men vertelt er, dat ze opgelost kunnen worden onder de leiding van God. Maar de aard, het karakter, de inhoud, het wezen van deze problemen en de oplossing van deze problemen blijft in het duister.

Van Randwijk, die Caux bezocht, noemt de M.H. een vlucht van vermoeide en vastgelopen mensen uit een tot het uiterste gecompliceerde maatschappij naar een nieuwe eenvoud en bezieling, die, hoe aantrekkelijk ook, de werkelijkheid vervalsen. De M.H. miskent de gruwelijke verdorvenheid van het wereldleven en meent de wereld te kunnen veranderen door verandering van individuen.

De geschiedenis van menige reveilbeweging had haar moeten waarschuwen, waarbij

men niet vergete, dat het besef van wat zonde betekent in de meeste reveils dieper was dan bij de M.H. In die reveiis wist men iets van de tragiek van het wereldleven. Het besef van die tragiek ontbreekt bij Buchman. vervangen als het werd door een grenzenloos optimisme. De stralende glimlach van Frank, waar Grevenius zo enthousiast over spreekt, zal men bij de leiders van die reveilbewegingen vergeefs zoeken en dat is geen toevalligheid.

Kingsley Martin spreekt over een religie zonder tranen.

In de wereld van 1951 is het nodig, dat er een eind komt aan de oorlog en de klassenstrijd. De oorzaken van de oorlog en de klassentegenstellingen op te sporen en een weg te vinden, om die oorzaken weg te nemen, is een zware, voor de meesten van ons te zware taak. Hoeveel gemakkelijker wordt alles, indien de boodschap van God zou zijn, dat al deze problemen kunnen worden opgelost door M.H. en indien wij alles zouden kunnen afwentelen op de schouders van door God geleide experts onder een door God gecontroleerde leider. Maar zo eenvoudig gaat het niet. Deze gedachten over wereldredding veronderstellen een optimistische sociale philosophie, die niet in staat is de sociale en politieke dynamiek van onze tijd te verstaan.

Wij beïnvloeden het wereldleven, maar wij zijn ook de producten van de maatschappelijke verhoudingen. De macht van politici, economen, grootindustriëien, generaals enz. enz. is niet een persooniijke macht, uitgeoefend zonder samenhang met de maatschappij. Buchman is een naïeve individualist, die niet weet, dat de macht ons bederft. Wanneer een machthebber met de vier maatstaven ernst maakt, verliest hij zijn macht. Dit wil niet zeggen, dat wij het in de wereld kunnen stellen zonder macht. Ook niet, dat het niet beter is, dat mannen met een geweten de macht hebben dan schurken. Maar wannéér de machthebbers niet alleen een geweten hebben, maar ook iets verstaan van wat het Evangelie zegt van de wijze, waarop de sociale zonden met heel het wereldleven verstrengeld zijn, dan weten ze ook, dat ze zichzelf nooit geheel vrij kunnen maken van het zondig karakter der macht en dat een leven naar de vier maatstaven onmogelijk is in onze maatschappij .

Prof. Niebuhr wijst Buchman op twee voorbeelden: Cromwell en Bismarck.

Buchman negeert het benauwende probleem van de verhouding tussen de absolute eisen van het Evangelie en de betrekkelijkheden van politiek en economie. Een leer, die machthebbers de mogelijkheid van een algehele vervulling van Gods wil belooft, is levensgevaarlijk, zowel voor die machthebbers als voor de wereld.

Op een wijze, analoog aan die van Banning, spreekt Niebuhr over een combinatie van burgerlijke zelfgenoegzaamheid en christelijk berouw, maar de eerste behoudt de overhand.

De moraal van de M.H. is de religieuze uitdrukking van een decadent individualisme en optimisme. Een scherp oordeel, maar zeker niet oppervlakkig en onjuist.

Het behoeft niemand te verwonderen, dat, waar de zaken zo staan, Buchman, ondanks ai zijn grote woorden over revolutie ■— de M.H. is de grootste revolutie van alle tijden in wezen de man van de bestaande orde is.

Hij begon met een evangelisatie-actie, gericht op persoonlijke verandering. Tijdens de economische crisis voor de oorlog wijdde hij ai zijn aandacht aan de verandering van de sleutelfiguren op politiek en sociaal terrein. Toen de oorlog uitbrak, begon hij in Amerika zijn slag voor de vrede, een

heeft en bereid is er voor te strijden en voor te werken. Maar de voortgang der mensheid in de geschiedenis is slechts mogelijk door een veelheid van overtuigingen. Mijn overtuiging moet de diepste uitdrukking van mijn persoonlijkheid zijn, maar ik kan ze siechts beschermen tegen vervreemding aan de massa, d.i. tegen de ziekte van het fanatisme, door een nimmer aflatende en diepe onrust. De onrust is o.a. daarom de diepste menselijke ervaring, omdat ze door geen andere echte ervaring wordt tegengesproken. J. G. B.