HERFSTLICHT OP EEN OUD GRACHTJE

dat Van Oudshoorn hier en daar, toch nog te gemaniëreerd schrijft, te veel in 80-ers trant, de tijdgenoten moest het schijnen, dat deze taal te weinig concreet, te bespiegelend was. Wat wij in hem prijzen, moest toen een tekort lijken. Vervolgens, en dit verschil gaat dieper: Van Oudshoorn is eigenlijk geen naturalist.

Als men de achtergronden van het Naturalisme nagaat, dan is daar telkens weer het neerdrukkende besef, dat de mens product van de omstandigheden is, meer nog: een door de natuurkrachten gedetermineerd wezen. Het is het antwoord der kunst op de triomfkreet van een materialistische wetenschap, die meende alles, inclusief het menselijk leven, causaal te kunnen verklaren. Als men vandaag mijmert over de weergaloze, voorbije rijkdom van dat eerste kwart der twintigste eeuw in Holland, dan doet men goed niet alleen de nood van het proletariaat uit die tijd niet te vergeten, maar ook de diepe onbevredigdheid, die deze economische, zielloze welvaart tallozen moet hebben gegeven. De Naturalistische schrijvers, tijdgenoten van Van Oudshoorn, doorzagen de voosheid der geldende moraal, de huichelarij der burgerlijke deftigheid, aanschouwden de ellende van het proletariaat, tuurden met ontzetting naar het beestachtige in de mens, maar wisten zelf niet beter dan hun afkeer en weerzin en opstand door gedetailleerde beschrijvingen weer te geven. Er was voor hen geen mysterie: de mens was nu eenmaal zó; erfelijk belast, enz.

Van Oudshoorn is anders; en wederom is het allereerst zijn stijl die dit verraadt: de stijl van iemand, die hoewel vol aandacht voor het typerend détail, toch niet verdrinkt in de bijkomstigheden, en die door zijn beschrijvmgskunst het denken niet overwoekert. Koel is zijn weergave der werkelijkheid, C3misch zou men haast zeggen, als daar niet de steeds aanwezige aandacht was, die anders is dan alleen maar nieuwsgierigheid voor het innerlijk leven zijner personen. Zijn mensen worden niet psychologisch ontrafeld, maar hun gedachtenleven, beter nog, hun peinzen en mijmeren wordt weergegeven, en de gebeurtenissen, die in hun leven voorvallen, dienen nergens anders toe, dan om dit zelfbespiegelend zich herinneren verder op gang te brengen.

In de grote roman geeft de schrijver zich rekenschap van het menselijk lot. In deze zin behoren de romans en verhalen van Van Oudshoorn tot de grote Kunst. Terecht heeft men geschreven, dat al zijn boeken eigenlijk eenzelfde hoofdpersoon hebben en deze hoofdpersoon is al volledig aanwezig in die eerste roman: „Willem Mertens’ Levensspiegel” (1914). Hij is alleen. In sommige van zijn verhalen kan men merken, dat de schrijver het sociale vraagstuk wel heeft beseft, dat de oorlog en het pacifisme hem hebben beziggehouden, maar telkens weer trekt hij zich terug op de overpeinzing van het lot van de eenzame mens. En dit alleen-zijn wordt beseft in de confrontatie met de twee gruwelijkste werkelijkheden, waar de eenzame mens zich aan bezeert; sexualiteit en dood. Men heeft gezegd: de personen in deze romans zijn abnormalen. Ik ontken het niet; speciaal Willem Mertens is psychisch zeer onevenwichtig, hoewel Tobias, uit het verhaal van die naam, een zeldzaam robuste kerel is, maar waar het om gaat is, dat, abnormaal of niet, deze figuren helderziend zijn in de omgang met hun medemensen. De hunkering naar geluk en vrede, die voor hen zo typisch is, laat zich niet stillen door de vlotte omgang, door het maatschappelijk succes, door het oppervlakkig liefdes-

avontuur, en vooral niet door de gemeenplaatsen der wereldse wijsheid. De lectuur van deze boeken is weinig opwekkend, in de gewone zin van het woord. Wie aan kunst ontspanning vraagt, late ze ongelezen.

Maar misschien is onze tijd eerder bereid om te luisteren naar een boodschap over de menselijke situatie, op zo volmaakte wijze gebracht, waarbij ieder verder kan denken. Van Oudshoorn zelf, zo schijnt het me, heeft gedroomd van een opheffing der individualiteit in het Algemene, die verlossing zou brengen van het menselijk noodlot. Hier en daar zinspeelt zijn hoofdperscxin er op, zonder het te kunnen verwerkelijken (invloed van Hegel: Bolland?). Men kan van oordeel zijn, dat aan de menselijke vrijheid andere wegen open staan. Kind van zijn tijd is hij hierin, dat zijn figuren eerder gedreven, dan vrije mensen zijn.

Maar een grote roman is niet daarom groot, dat hij een oplossing biedt. Hij helpt ons af te dalen naar de diepte, waar de zware beslissingen vallen, waar ieder met zich zelf alleen is.

Ik geloof, dat we in Van Oudshoorn een onzer zeldzame grote romanschrijvers bezitten, en dat het goed is, dat we nu in een bundel bijeen hebben enkele van zijn voornaamste romans. Het wachten is op een heruitgave van zijn verhalen, die in deze uitgave zwak vertegenwoordigd zijn. J. G. B.

*) Pseudoniem van J. K. Feylbrief (1876—1951) in leven ambtenaar in diplomatieke dienst, van 1905— 1933 werkzaam op de kanselarij van het Nederlandse Gezantschap te Berlijn, leefde daarna teruggetrokken in Den Haag: steeds terzijde van het literaire leven, werd hij voor het eerst in 1950 gehuldigd in intieme kring. Tot zijn bekendste werken behoren: „Willem Mertens’ Levensspiegel” (1914), „Louteringen” (1916), „Zondag” (1918), „Verhalen” (1923), „Tobias en de dood” (1925), „Pinksteren” (1929), „In Memoriam” (1930) en „Achter groene horren” (1943).

OM U TE ERGEREN... OF WEL;

Vrede met Duitsland

Het Duitse gevaar is er weer! Of nog steeds, dat is juister. Het is het gevaar van de onverdraagzaamheid, het zelfbeklag en de kwade trouw. De geschiedenis van het Duitsland na de nederlaag is in dit opzicht niet zoveel verschillend van die van vóór de overwinning. U kunt, lezer, u er over opwinden, omdat er weer nationaal-socialistische organisaties zijn (al worden ze officieel verboden), of omdat een paar dronkelappen in hun bierhuis het „Wir fahren gegen England” ten beste gegeven hebben. Gevaar voor de toekomst, werkelijk beangstigend gevaar, schuilt daar niet in. Zelfs niet in het feit, dat het beruchte eerste couplet van het „Deutschland über alles” op „democratische” massameetings wordt uitgeschald. Het wezenlijk gevaarlijke is en blijft de Duitse geest, die goeddeels verpest is. Precies zoals vroeger blijk gevend van hetzelfde plompe raffinement!

Als het de bedoeling is geweest van de laatste oorlog om de wereld van deze ellendige Duitse geest en praktijk te bevrijden, dan wordt op het ogenblik met „het vredescontract” dat in de maak is, de kroon gezet

op het falen hiervan. De overwinning der laatste oorlog is een grandioze mislukking geworden. De verdeling van Duitsland was het begin er van. De Duitser heeft nu eenmaal een geniaal gevoel voor tweedracht tussen zijn tegenstanders. Nadat zij zich tegoed hadden gedaan aan