Voorkomen en genezen

In de laatste tijd is een verheugende belangstelling te ontdekken ten aanzien van een groep yan onze Nederlandse jeugd, die in alle opzichten deze aandacht verdient en waard is, nl. de bedrijfsjeugd. Wij weten nu allen wel wat er van R.K. zijde gedaan wordt via de Mater Amabilisscholen en van niet-R.K. kant in het zgn. Zonnebloemwerk, dat in Rotterdam is gestart. Bovenalen werxt reeds sedert enige jaren net vormingscentrum „De Vonk” te Noordwijkerhout onder leiding van Mej. Bos, speciaal voor die meisjes, die op het punt staan in het arbeidsproces te worden ingeschakeld. Maar nu is onlangs deze zaak in discussie gebracht, o.a. in de Groene en in Vrij Nederland en in dit laatstgenoemde weekblad liep de discussie nogal wat warm. Dat is niet erg, integendeel: het schudt de gewetens wakker en stemt tot dieper doordenken van de vele vragen die hier rijzen. Want... eenvoudig ligt deze kwestie helemaal niet.

De bedoeling van dit artikel Is niet om op verschillende vragen afzonderlijk in te gaan; wellicht vinden we daartoe nog wel eens de gelegenheid. Maar Ik zou nu een algemener probleem, dat ook weer vla de belangstelling voor de bedrijfsjeugd aan de orde komt, willen entameren. Dit probleem Is reeds lang uitermate urgent, maar naar mijn mening wordt het toch nog te weinig besproken In die kringen, die hier mede verantwoordelijkheid dragen. Dit probleem heb Ik getracht onder woorden te brengen In de titel van dit artikel: lopen we niet het gevaar om In al het denken en spreken over de zgn. massa-jeugd eerst dón actief te worden, wanneer er van bedreiging gesproken moet worden en Isi het niet zaak óók te letten op de noodzakelijkheid van preventieve arbeid?

Onder ponerlng van de stelling, dat ledere schematisering geforceerd Is, meen Ik toch, dat er tussen de jeugd die In jeugdorganisaties gegrepen Is en de jeugd die valt onder wat wij dan „jeugdzorg” noemen, een heel grote groep van jongens en meisjes Is, die nog niet direct als bedreigde jeugd kan worden aangemerkt, en zeker niet als asphaltjeugd, maar die desalniettemin de kans loopt om, wanneer er niet preventief onder hen wordt gewerkt, af te glijden. Er zijn bijv. onder de fabrieksmeisjes en jonge fabrieksarbeiders heel wat kinderen uit vrij gave gezinnen, die telkens terug kunnen vallen op een mln of meer harmonisch milieu, maar die door de sfeer en Invloed van het fabrleksmllleu geïnfecteerd worden door krachten en machten, die hen op den duur naar beneden halen. De reclassering komt herhaaldelijk In aanraking met gevallen uit a-soclale gezinnen, maar ontmoet zij In haar arbeid niet menigmaal ook de jongere die uit een goed milieu afkomstig Is, maar door de tegenkracht van het werk-mllleu op verkeerd spoor Is gerangeerd? Wij moeten wel heel voorzichtig zijn om niet ook ten aanzien van de zgn. ongeorganiseerde jeugd In het wlt-zwart-schema te gaan denken. Er zijn zoveel tussentinten, dat wij alleen maar het probleem versimpelen, wanneer wij afgaan op de steeds meer In zwang komende onderscheidingen In het huidige jeugdland.

En wat van de fabrleksjeugd geldt, kan met evenveel recht gezegd worden van de middelbare scholieren. Ik begrijp heel goed, dat er bijv. bij de richtlijnen voor de rijkssubsldle gelet moet worden op zekere sociale en sociologische Indicaties; maar

, , , , het zou wel zeer te betreuren zijn als dit tot resultaat had, dat een grote groep van ]eugd, die momenteel nog, althans soclologisch gezien, uit beschermde gezinnen stamt, pas dan onder de aandacht zou vallen wanneer zij kennelijk In aanmerking zou komen voor de reclassering. Nu gebrulk Ik dit laatste woord In ruimere zin dan gewoonlijk bedoeld wordt. (Tussen haakjes: het zou goed zijn, wanneer men van dit woord eens wat minder schrok, omdat het uit de sfeer van justitie en voogdij wordt gehaald. Het massajeugdwerk bijv. draagt ook een sterk reclassermgskarakter, zonder dat dit als zodanig iets te maken heeft met genoemde factoren.) Maar ter zake: alles wat gedaan wordt om jeugd die dreigt te ontsporen of ten achter raakt in ontwikkeling van verantwoordelljkheldsbesef en vorming van de eigen persoonlijkheid, moet nog veel meer dan tot nu toe gedragen worden door de offervaardige en belangstellende medelevlng van steeds bredere kringen. Evenwel: voorkómen Is beter dan genezen! Er IS ook jeugdzorg nodig voor die vele jongeren die nü nog mln of meer beschermd door het leven gaan, maar door allerlei naar beneden-zulgende krachten straks zó belemmerd worden In hun uitgroei, dat ze dan wellicht voorwerp worden van de genezende methode. Ik wil hier niet stellen, dat veel geld dat thans aan reclasserlngsa,rbeid ten koste gelegd moet worden, wellicht beter (èn In mindere omvang!) zou kunnen worden uitgegeven aan voorkómende arbeid; het zal altijd moeilijk zijn dat te becijferen. Maar wél ben Ik er van overtuigd, dat vele jongeren, vooral In de fabrieken en bedrijven, maar evenzeer op

kantoren, in winkels en in restaurants, niet die moeilijkheden zullen opleveren, waarvoor ze ons vaak stellen, wanneer er meer aandacht (en ook geld!) ten koste werd gelegd aan tijdiger zorg aan hen. Soms wekt het denken en spreken over dit vraagstuk de indruk dat het gelijkt op wat er in Doornspijk gebeurd is met betrekking tot het onderzoek der bevolking op -tbc. Ook zij, die overigens in theologicis helemaal niet eens geestes zullen zijn met de plaatselijke predikant van dat Veluwse dorp en misschien zelfs wel helemaal geen theologisch standpunt hebben, worden soms pas wakker als er lets aan de hand is en vergeten, dat we ook er voor waken moeten dat er iets aan de hand komt! De volksgezondheid is waarlijk niet iets van alleen genezende aard, integendeel! De volksgezondheid, ook in moreel opzicht en zeker wat de habitus van de jeugd betreft, is er alleen maar mee gediend indien er preventief gewerkt wordt om verdere uitbreiding van de olievlek der verwaarlozing te voorkomen.

In Zeeland zijn zgn. calamiteuze polders. Deze staan onder voortdurend verscherpt toezicht, opdat er niet te een of andere tijd een ramp zal ontstaan. Welnu: m.i. is een grote groep van onze Nederlandse jeugd calamiteus. Er is geen onmiddellijk gevaar; er is nog niets aan de hand. Het gadt nog wel. Maar... oppassen, opdat de wassende stroom van de verwaarlozing niet ook deze groep bereikt. Want dan zouden we nog veel meer krachten moeten inschakelen en nog veel meer geld moeten bijeenbrengen en nog voor veel groter moeilijkheden komen te staan dan nu.

Wie wacht tot de dijk in het levefi van vele jongeren doorgebroken is, komt te laat. En... we zijn in allerlei opzichten eigenlijk al te laat.

Het blijft er bij: voorkomen is beter dan genezen!

A. A. W.

ABADAN

De kool en de geit

Van nu af aan kunnen onze politici schreiend het spreekgestoelte beklimmen. Het plengen van tranen is een geducht politiek strijdmiddel gebleken. Het maakte Eva Perón, die er tengevolge van een vermageringskuur toch al ellendig aan toe was, de aftocht mogelijk na een mislukte campagne voor het vice-presidentschap. Een kwajongensachtige staatsgreep en een wenende dictatorsvrouw, is er een mooier slot denkbaar?

Ook Perzië’s premier Mossadeq wankelt rond met een betraand gelaat. Zijn roekeloze spel wordt er misschien nog door gered. Deze geëxalteerde man heeft wenende de weg gevonden naar de hem niet onsympathieke Veiligheidsraad; ook naar nieuwe steun van zijn landgenoten. Hij zal zelf wel het meeste gegriezeld hebben van zijn angstige spel met wereldbelangen, dat hem en zijn land rakelings langs diepe afgronden heeft gevoerd. En hij vecht nog voor zijn leven. De financiële situatie van zijn land is nl. ontzaglijk slecht. Hij vergt van het staatspersoneel meer dan mogelijk is, nl. het prijsgeven van het salaris. Maar er is geen geld. Inderdaad is het officiële reisdoel de Veiligheidsraad er van te weerhouden in de oliekwestie Engelands partij te kiezen. Zijn persoonlijkheid hangt echter af van de vraag of hij kans ziet onmiddellijk financiële hulp te verkrijgen en de

af zet van Abadans olie mogelijk te maken. Perzië heeft niets aan bronnen en een raffinaderij, als de afnemers ontbreken, of de middelen van vervoer. Engeland heeft de tankers in handen. Zelfs Rusland kon hier weinig aan doen, want er loopt geen pijpleiding (onmisbaar transportmiddel over land) Noordwaarts. Mossadeqs positie zou nog niet zwak zijn als hij het maar enige tijd kon uitzingen. Maar hij heeft geen gelegenheid om nog langer te wachten. Zijn employé’s roepen om loon. Zijn parlementsleden vragen zich af waar de voordelen van de olie voor de kleine heersende groep blijven.

Met al zijn risico is zijn tactiek nochtans knap. De sluwe berekenende zakenman geeft er zich evenzeer in bloot als de geexalteerde fanaticus. Zijn grote troef is de vernedering der Britten; maar vooral ook dé angst der Amerikanen. In het Middenoosten staan grote Amerikaanse belangen op het spel. Wat vandaag in Perzië gebeurt, kan morgen in Saoedi-Arabië plaats vinden. De belangstelling, die de Amerikanen tot nu toe getoond hebben voor het oliegeschil, is voor een deel uit deze beduchtheid verklaarbaar, nl. voorzover de Amerikanen met milde critiek de Engelsen tot grotere toegeeflijkheid hebben willen dwingen. Een belangrijk, element is overigens ook, dat de Amerikanen maar al te gaarne