iea Heer ' jehoon de aarde i ;n haar J rolheid. y Psalm 24 : 1 y'

Tijd en Taak

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR. EVANGELIE EN SOCIALISME VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR 50STE JAARGANG VAN ..DE BLIJDE WERELD”

Zaterdag 1 December 1951 Nr 10 Redactie: dsJ.J. Buskesjr ds L. H. Ruitenberg dr J. G. Bomhoff Redactie-Secr.: Roerstraat 48“ Amsterdam-Zuid Telefoon 24386 p/a dr J. G. Bomhoff Vaste medewerking van prof. dr W. Banning J. Hulsebosch H. van Veen dr M. V. d. Voet ds H.J. de Wijs Mej. dr M. H. v. d. Zeyde e.a.

nnementperjaarfS,—; halfjaar f2,75; kwartaalf i,50plusf 0,15 incasso. Losse nrsf0,15; Postgiro 21876; Gem. giro V 4500; AdtÜTN.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15. Amsterdam-C; Postbus 800

OOG VOOR ACHTERGRONDEN

Soms kan ik mensen benijden om hun absolute zekerheden, die hen ongeschokt doen staan temidden van hevige cultuurstormen en vernielende bombardementen. Een Calvinist, die vast overtuigd is van de uitverkiezing en weet dat hij met zijn menselijke activiteit niets, maar dan ook werkelijk niets kan af- of toedoen aan zijn eeuwig heil dat bij God geborgen is, kan in oorlogstijd te midden van gevaren, een vastbeslotenheid aan den dag leggen, waarop ik jaloers kan zijn... soms. En als ik een overtuigd ongelovige hoor betogen, dat het lot van de mensheid in haar eigen hand ligt, dat het een enorme winst bracht en nog verder brengen zal, wanneer de verwachting van hemels heil afsterft en daarvoor in de plaats komt de wil om aards heil te veroveren, dan kan ik ook die overtuiging, die tot daden inspireert, benijden... soms. Deze mensen hebben althans voor zover zij hun overtuigingen waarlijk doorleven —• geen last van twijfel, laat staan van vertwijfeling; en ik, arme, moet eerlijk bekennen, daar voortdurend mijn moeite mee te hebben. Mij grijpt telkens weer en waarlijk niet ajleen door de gebeurtenissen zgn. van buiten af, maar óók wel door innerlijke aanvechting het besef, dat het bestaan van de mens en van het hele menselijke geslacht, een hachelijk geval is... en het blijft dat, ondanks al onze theorieën, godsdienstige en ongodsdienstige.

Wij horen tegenwoordig met grote nadruk verkondigen: mens-zijn is historisch zijn. Terecht natuurlijk in bepaalde discussies en bij bepaalde problemen verdedig ik zelf gaarne en met een zekere hartstocht óók deze stelling. Een mens moet ik trachten te begrijpen vanuit de krachten, die hem in zijn levensloop aldus hebben gevormd en gemaakt tot wat hij is. Wij, Europeanen, Nederlanders uit het midden der 20e eeuw leven en denken en handelen è,nders dan onze grootouders uit de 19e en zeker anders dan de voorvaderen uit 16e en 17e eeuw. Er. wordt ons niet gevraagd, of wij het plezierig vinden te leven in deze tijd het is nu eenmaal zo, en het betekent óók dat wij gevormd worden dóór de tijd. Maar: de tijd stroomt door onze vingers als water, en als wij uitslui-

tend door de tijd worden gevormd, zijn wij dan zélf nog iets? De vraag kan ineens met een pijnlijke felheid opduiken, wanneer je nog eens een brief in handen krijgt. die je dertig jaar geleden geschreven hebt, en je herkent er je zelf niet meer in. Deze zomer zag ik nog eens preken in uit mijn eerste domineestijd, en ik heb ze maar verbrand... was ik dat? Mens-zijn is historisch zijn, een mens wordt gevormd door de situatie, zo ook een volk, een beweging... wij worden gevormd, meegenomen in de onweerstaanbare stroom, wij wórden geschoven, wij wórden geleefd...

Natuurlijk: er is allerlei, dat mij helpt om over dit harde feit heen te leven, en er mij géén rekenschap van te geven, van mijn drukke werk en gewichtig-volle agenda tot mijn „idealen” en „roeping” toe maar soms vliegt het me weer naar de keel: dat dit alles armelijke komedie en vlucht is, en dat ik dat zelf diep-in ook wel weet, maar mezelf niet bekennen durf of wil... ik verkies*de rol van de geslaagde huichelaar boven de erkenning van het armzalig bedelaar zijn... Zouden de lieden met hun indrukwekkend vastgemetselde levensbeschouwingen, godsdienstige of ongodsdienstige, daar nooit last van hebben? En zou ik ze daarom benijden... soms?

Het komt mij voor, dat een mens iets van deze innerlijke gesteldheid moet kunnen verstaan, wil hij voor de wezenlijke achtergronden van het leven oog krijgen. Dat klinkt hoogmoedig: alsof ik de wezenlijke achtergronden van het leven wél zou zien, en een ander niet maar zo bedoel ik het stellig niet. Laat de lezer er niet meer in zoeken dan een persoonlijke belijdenis: door de erkenning van het hachelijk bestaan van de mens, door de ontdekking van ons niet meer dan bedelaar-zijn, door diepten van ontmoediging, twijfel en vertwijfeling heen, ontdekt een mens de wezenlijke achtergronden achter de sociale en historische. Want deze beide (de sociale en historische), hoe beiangrijk ook, zijn niet de laatste. Wij zagen dezer dagen een Italiaanse film: de weg der hoop. Een groep arbeiders van Sicilië, overgeleverd aan armoede, werkloosheid, enz., tegen hun wil betrokken in een stakingsconflict waarvan zij niet weten.

op weg naar Frankrijk, waar arbeid en brood wenkt en zij een nieuw leven hopen op te bouwen.

Aan de grens: de ontmoeting met een Frans officier, die ze moet tegenhouden en terugsturen: ze hebben immers geen paspoort, geen geld, geen beschermer, geen werkgever. Zie de beide typen: mens-zijn is historisch bepaald zijn. En dan aan het slot daar doorheen éérst het stille ogenspel van een Italiaans kind op de arm van de vader, met de Franse officier, een spel dat zich ontlaadt in een bevrijdende glimlach. Dat is er ook: door de historische situatie heen de verbindende menselijke glimlach... En dat behoort tot de wezenlijke achtergrond, die wij vergeten.

Nog één stap verder: bedoelen wij met „God” niet ook: de lach der Liefde over ons hachelijk mensenbestaan, over onze verlatenheid en armoede en vertwijfeling? En is dit misschien het wezenlijke van „geloof”: dat in onze armoede de bevrijding komt van de glimlach Gods? Deze achtergrond: de eeuwige werkelijkheid Gods achter en boven en dwars door ons menseiijk ploeteren en tobben, wordt ons niet aan- of afgepraat door theorieën van wereld- en levensbeschouwing, maar gaat voor ons open, wanneer het oog er voor geopend is. En het lijkt mij toe, dat één van de voorwaarden daarvoor is, dat een mens heel stil is geworden bij het zien van leed, vooral van eigen onmacht en armelijkheid.

Of dit alles betekenis heeft voor de politieke spanningen, de sociale vragen, de oorlogsdreigingen van deze tijd? Of dit inderdaad een stalen kracht kan zijn voor ons mens-zijn in het midden der 20e eeuw? Want dat vragen wij immers voortdurend: wat hèb ik er aan, wat koop ik er voor? Ach... ik weet het niet, of de diepste waarheid en wijsheid wel gemeten mag worden met deze maatstaf. Ik weet alleen dit: wanneer als achtergrond van ons leven iets is opengegaan van de verborgen aanwezigheid Gods en van Zijn eeuwige trouw, dan wijkt de beklemming om de toekomst en de angst voor de ondergang niet van óns hangt toekomst en zin van het leven af; die zijn wèl geborgen, ook al zien wij er niet door heen. Aanstonds gaat het weer Kerstmis worden... dan gaat de stille lach van Gods Liefde weer open over de wereld en haar nood. Daarin wordt al onze kennis en de overmoed van onze stelselbouwerij en theoretische constructie terzijde geschoven om ruimte te maken voor een levensmoed en levensvertrouwen, ons geschonken uit de openbaar geworden Achtergrond, uit het opengegane Hart van God. In het licht van deze Goedheid mag ik dan weer verder tobben en ploeteren en strijden en wachten want het beslissende Antwoord op de levensvragen is hier gegeven.

W. B.