GUIDO GEZELLE

Toen onlangs onze minister-president jubileerde, kreeg hij de werken van Gezelle ten geschenke.

Ik neem aan dat het geen keuze uit verlegenheid was, maar dat het cadeau beantwoordde aan de wens van de jubilaris. Men kan het treffend noemen, dat een Nederlandse minister-president in een tijd, waarin de Benelux ontstaat, zijn verpozing zoekt bij een Vlaamse dichter, die nog steeds (ten onrechte!) onder de vaders der Groot-Nederlandse gedachte wordt genoemd. De idee is aardig voor een toast bij een feestmaal, maar levert overigens niet veel op. Tot het hart van ons onderwerp echter voert de overpeinzing van dit gegeven: hier is een overbezet staatsman, die nu al jaren achtereen een verantwoordelijkheid torst, waarom hem niemand benijden kan. Wat zou het werk van deze Vlaamse priester, die leefde in een achterlijke, onbewogen hoek van België, naast de grote politiek, nooit aangesproken door de problemen die ons moderne mensen bezighouden, wat zou zijn poëzie wel te zeggen hebben aan een mens van vandaag, aan wie geen zorg over onze internationale en nationale politiek bespaard is gebleven?

Een eerste antwoord dringt zich op: de zoete bedwelming der schoonheid. Zo kan een mens, door zorgen en drukte gekweld, soms hunkeren naar een uur muziek. „Nu alles vergeten”, denkt hij, „en me overgeven aan de tijdeloze melodie, aan het grote rhythme, dat uit de stilte hoorbaar opstijgt. Zorgen en zaken moeten maar even wachten.” En wanneer ze straks weer opgenomen worden, zijn ze veranderd. De mens heeft afstand kunnen nemen: de ziel is weer op adem gekomen. De poëzie van Guido Gezelle kan bij een ontvankelijk lezer een zelfde uitwerking hebben als een sonate van Mozart, als een fuga van Bach. Ik noem juist deze allergrootste namen, want de stilte rondom Gezelle mag ons nimmer doen vergeten dat we in hem een wondergroot dichter hebben.

Gezelle is dan misschien niet interessant, voor zover hij vernuftige essayisten voorwendsels verschaffen kan tot geestige betogen. Over de schoonheid van zijn vers is men even snel uitgepraat als over de schoonheid van een herfstaster, als over de schoonheid van een avondhemel. Ze zijn aanwezig en kunnen ons verrukken,, maar het gesprek erover verschrompelt snel tot een stameling.

Voor velen is dit een dwaas beletsel om Gezelle te lezen: deze poëzie is niet moeilijk; deze poëzie roept geen problemen op; deze poëzie is slechts poëzie. Nu kan men dit vooroordeel wel weerleggen door er op te wijzen, dat deze poëzie juist door haar reinheid het mysterie zelf der poëzie belichaamt. Poëzie als consumptie-artikel is onderworpen aan de wet van vraag en aanbod; ook op de poëzie-markt is de klant koning en wie zelf, gekweld, liefst gekwelde poëzie leest, vindt bij Gezelle niet zo heel

veel van zijn gading. Daarenboven is de techniek bij Gezelle’s poëzie zo volmaakt, dat ze natuur lijkt. Als men in deel IV van de dundruk-uitgave bladert, en zijn gelegenheidspoëzie leest, dan treft men daar talloze rijmpjes aan, die niet boven een vlot-Sinterklaasgedicht uitkomen. Gezelle had geen poëtische maniertjes, waarmee hij een gemis aan inspiratie kon camoufleren. Deze bewonderenswaardige mens bezat een argeloosheid en een gemis aan pretentie, die bij een kunstenaar vrijwel onvoorstelbaar is. Maar als de inspiratie er was, „als”, om met de woorden van die allesbehalve argeloze dichter A. Roland Holst te spreken:

„als ik in de snaren grijp zoals gij mij” (Het gebed van de harpspeler) dan kwam Gezelle tot het lied, waarvan geschreven staat: „een al bedwelmender eentonigheid wereldvergeten, eindeloos ” (t.a.p.)

Ministers zijn ook mensen èn men kan minister Drees slechts gelijk geven, als hij nu en dan de portefeuille met de staatszaken een ogenblik dichtslaat om te luisteren naar het lied uit een andere wereld, ruim een halve eeuw geleden aangeheven door die Vlaamse priester uit het Brugse.

Het zijn drie thema’s, innig met elkaar verweven, die Guido Gezelle zijn leven lang heeft bezongen: de natuur, de vriendschap, God en de ziel. Toch is hij, niet ten onrechte, allereerst bekend als natuurdichter. Zeker is het m.i., dat in de behandeling van dit onderwerp zijn onvervangbare, waarlijk Europese grootheid ligt. Ik meen, dat in dit feit een tweede antwoord schuilt op de vraag, hierboven gesteld.

Een staatsman werkt in en voor de geschiedenis en de geschiedenis is de strijd van de mens tegen de natuur. De natuur is voor de politicus datgene, wat veranderd en gewijzigd moet worden tot dienstbetoon aan de maatschappij, aan deze kunstmatige samenleving, wier eerste dienaar hij, de politicus is. Politiek is ontstaan, toen de mens het land verlaten had en de stad, deze vesting in de oorlog tegen de natuur, gebouwd had. De onaandoenlijkheid en eentonigheid der natuur wordt het felst bestreden door de staatsman, die telkens nieuwe schikkingen treffen moet om de voorlopige overwinning van de techniek en economie op de natuur te bestendigen en te consolideren.

Voedsel, kleding, behuizing en luxe moeten op de natuur veroverd worden voor de stedeling, die wij allen (ook de bewoner van het platteland!) geworden zijn in de geschiedenis, en bij deze strijd is de politicus de opperste strateeg. De wraak, die de natuur telkens op ons poogt te nemen moet door hem opgevangen en geneutraliseerd worden. Voor hem is de natuur datgene, waarvan hij zich dagelijks af te vragen heeft: wat heb ik er aan en wat doe ik er mee? Maar de mens leeft niet alleen in de geschiedenis want vóór de geschiedenis was

en is de natuur. De mens is niet alleen een geciviliseerd wezen, hij is ook van de natuur, hij is natuur. Een dichter als Gezelle kan hem leren de natuur niet te gebruiken, maar te beschouwen, de natuur niet te bestrijden, maar te bewonderen. In een van zijn beroemde gedichten fluistert Gezelle bij de contemplatie van „de blommen langs den watergracht”

„daar staat ge: en in den zonneschijn al dat gij doet is blomme zijn!

’t Is wezen, ’t geen mijne oge aanziet, ’t is waarheid, en ge’n dobbelt niet;

en die door u mijn hert verblijdt is enkel, zo gij enkel zijt”

(o wilde en onvervalste pracht...)

Zo is het met de mens gesteld: hij weigert deze wereld, deze natuur te aanvaarden zoals ze is en tegelijkertijd wil hij er ook niet uit treden. Hij wil de natuur niet vergeten en lijdt er onder, dat hij de natuur niet voldoende onder zijn macht heeft. De natuur is ons vaderland en we gedragen ons als bannelingen. De natuur lijkt ons onvoltooid, zolang wij haar niet hanteren, gebruiken en misbruiken. Dit is de tragische grootheid van de mens. Er is daarom geen groter contrast dan tussen de dichter der natuur en de politicus. Gezelle liet de natuur onaangetast. Hij beschouwde haar geduldig en aandachtig; niet als een vreemde stond hij tegenover haar, maar hij sprak haar aan in de geest van de heilige van Assisi, die de zon zijn zuster noemde. En dan stond hij op en vertaalde de zijnsgrond der natuur. Kunst is het verslag van een dialoog met de natuur. Het is een wijs mens, die om de politiek de natuur niet verloochent en die een toegang tot haar ontdekt in de schoonheid van Gezelle’s vers. En daarmee heb ik de wezenlijke actualiteit van deze poëzie voor de mens van vandaag aangetoond. Remedie tegen eenzijdigheid, verweermiddel om niet gans en al te verpolitieken, d.i. onmenselijk te worden!

Soms gaan er maanden voorbij, en ik ben Gezelle vergeten. Hij staat daar in de kast tussen mijn andere boeken. Maar dan komt er een dag, die al te somber is, een dag van „nevelduisternis” om in zijn woorden te spreken en dan weet ik ineens weer, dat hij in zijn poëzie een weerglans ving van de zon en dan vraag ik met hem, in een verrukkelijke dubbelzinnigheid, even betoond door een hoofdletter:

O Zonne, en zij mij nooit

te lange uw licht ontzeid!

(Nevelduisternis)

J. G. B

★ ★ *

(N.a.v. Guido Gezelle Dichtwerken, dundrukuitgave in 4 delen ƒ35,—; deel I en II bevatten alle dichtbundels. 3e herziene druk met inleiding van dr F. Baur, woordenlijst en register ƒ 19,50; deel 111 proza, politieke verzen, jeugdverzen ƒ9,75 deel IV gelegenheidspoëzie ƒ9,75.

Er is ook nog een uitgave op normaal papier in 11 delen ƒ35,—. De inhoud is dezelfde als die van de dundruk-uitgave I en 11. Hiervan kosten de delen afzonderlijk ƒ 3,90. Al deze uitgaven bij L. J. Veen, Amsterdam.)

Kerstverblijf

Het Ned. Herv. Vormingscentrum „De Haaf” te Bergen Noord-Holland stelt het huls open voor een Kerstverblijf van 21 December af. De kosten bedragen ƒ5,25 per persoon per etmaal, kinderen reductie.