Moerdijkkanaal

Ik las in de krant dat binnenkort de besprekingen met de Belgen zullen beginnen om nu over de kwestie van het Moerdijkkanaal tot „zaken” te komen. Er is tot nu toe alleen nog maar gestudeerd. De Commissie Steenberghe—Van Cauwelaert heeft een half jaar geleden een uitvoerig rapport doen verschijnen, maar dat was enkel informatief.

Nu de besprekingen dus zullen beginnen is het tijd er iets van te vertellen.

Het gaat niet alleen om het kanaal Antwerpen—Moerdijk, maar ook over de aansluiting van de gekanaliseerde Maas in Nedarland op die in België (stop van Ternaaien) en over het kanaal Terneuzen—Gent. Over de beide laatste vragen is men het eens. Daar de Belgen echter overeenstemming over de drie problemen te zamen eisen beheerst het Moerdijkkanaal het resultaat.

Bij het Moerdijkkanaal is de kernvraag: zal dit kanaal verkeer, Rijnverkeer, van Rotterdam aftappen naar Antwerpen? Indien dit in enigszins belangrijke mate het geval is dan is dit kanaal alleen een belang voor Antwerpen en voor Rotterdam een nadeel. Indien aangetoond zou worden dat het totale verkeer van beide havens te zamen op deze wijze flink zou toenemen zou men er dit tegenover kunnen stellen; er was dan, van Beneluxoogpunt uit, misschien nog wat voor te zeggen, maar een dergelijk betoog is nooit geleverd. Daardoor is het aftappingsgevaar beslissend.

Het zo-even genoemde studierapport komt hierover niet tot een duidelijk beeld. Natuurlijk ontkennen de Belgen dit gevaar: zij zeggen dat het kanaal alleen verkeerstechnisch voor hen van belang is; maar ook de van Nederlandse zijde geleverde bijdrage is niet eensluidend op dit punt. De hoofdmoot vormt een rustig, degelijk, vertrouwenwekkend stuk van ir Nijhoff, een oud-waterstaatsingenieur, die aan de hand van een anaiyse van het verkeer over Hansweert betoogt dat een belangrijke verschuiving niet is te verwachten. De Nederlandse delegatie in de Commissie distancieert zich echter er van, juist op dit kardinale punt. En het lid, de heer Brautigam, betoogt rechts en links dat het gevaar voor aftapping zeer groot is. De verkeersanalyse van Nijhoff geeft een schat van cijfers (hoewel

men op allerlei punten nog wel wat meer zou willen weten), maar... men vraagt zich af of deze, uit de aard der zaak historische, cijfers iets zeggen kunnen over wat er zal gebeuren als het kanaal eenmaal is gegraven: in de grond zijn zijn stellingen precies even speculatief als die van de heer Brautigam, die in hoofdzaak spreekt niet op grond van cijfers, doch op grond van zijn grote ervaring, zijn „feeling” in deze zaak.

Een kwestie die in het rapport niet wordt aangeroerd, maar die toch, nu puntje bij paaltje gaat komen, wel eens beslissend kan blijken te zijn, vormen de Rijnvaartpremies. België subsidieert, wegens de lengte van de route over Hansweert en de lastige open tussenwateren, de Rijnvaart tot Dordrecht. Men zou willen weten hoe hoog die premies zijn en welk deel zij vormen van de vrachtprijs per ton tot Ruhrort, Mannheim, en hoger gelegen plaatsen. Men zou dan kunnen zien hoe de verhouding is van deze premies tot het voordeel per ton dat het kanaal Antwerpen—Moerdijk zal brengen en dat door ir Nijhoff is geraamd. Het zou wel eens kunnen zijn dat het aftappingsgevaar niet bestaat als België er in toestemt de premies te laten vallen.

Is dit zo het is echter alles de redenering van een buitenstaander dan zal nog moeten blijken of Antwerpen blijft bij zijn verlangen naar een volkomen gesloten kanaal rechtstreeks van de Antwerpse dokken naar de Moerdijk (tot nu toe heeft Antwerpen alle alternatieve Nederlandse voorstellen onaanvaardbaar geacht). Deze oplossing is nl. de duurste (kosten stellig minstens ƒ 100 mln, in hoofdzaak, uiteraard, te betalen door België). Kiest men een route bijvoorbeeld via Kreekrak en Eendracht en vandaar dwars door Westbrabant, dan moeten de kosten aanzienlijk dalen. Mij dunkt, het zal interessant zijn om in de komende maanden op dit alles te letten.

Het studierapport is een zeer interessant stuk, dat, naar de lezer hopelijk heeft gemerkt, ons er toe brengt allerlei vragen, ook voorzover die niet in het rapport worden opgelost, te gaan zien. Wie in de komende maanden behoefte aan wat documentatie mocht voelen, zal goed doen het eens uit een bibliotheek te laten komen.

R. BOUDEWIJNS

eens worden, als men nuchter blijft van weerskanten d.i. als men het huidige stelsel noch mateloos verguist, noch tomeloos verheerlijkt. Laten we eenvoudig stellen, dat zowel de verlenging van de menselijke leeftijd, ten gevolge van de betere hygiënische omstandigheden, als de verhoging van onze technische productiviteit, alsmede de voortschrijdende democratisering van onze samenieving, het gewenst maken ons onderwijssteisel te herzien in de richting van een samenhangend systeem met voldoende mogelijkheid van doorstroming en overgang naar andere scholen. Het waren voornamelijk formele, organisatorische vragen, die het congres bezighielden; geen vragen dus over de inhoud van het onderwijs, maar over de onderlinge samenhang der schooltjrpen. Ik zal er hier niet over uitweiden, stip slechts aan, dat een centraal punt der a.s. controverse rondom minister Ruttens veelgeprezen nota zal zijn: de E.V.0.- school. Ik kreeg de indruk, dat het congres a. deze E.V.0.-school (Eenvoudig Voortgezet Onderwijs, komt na de lagere school, voortaan basisonderwijs genoemd) na vijf-

jarig basisonderwijs driejarig wenst, hoewel de candidaten voor Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (Gymnasium, H. 8.5., Lyceum) na één jaar kunnen overstappen; b. een ander omstreden punt is de A.M.S. (Algemene Middelbare School). Zal die een voortzetting van de U.L.O. of een type middelbare school zijn, te vergelijken met de H.B.S. driejarige-cursus?

Genoeg over deze moeilijke vragen, waarover een uitvoerige discussie hier niet wel mogelijk is. Er was één zorg in het congres: wat zal er van de nota, die men zo algemeen, hoewel niet critiekloos, waardeerde, terechtkomen? Ook deze bezorgdheid wil vertolkt zijn: er zijn wel eens meer congressen gehouden, waarvan het practisch resultaat niet zo heel groot was, terwijl noch congres noch partij hier schuld aan droegen. Wat men kon doen is ook nu gedaan: er is gewerkt, er zijn besluiten genomen, de discussie is geopend.

Het woord is aan de kiezers, het woord is aan de volksvertegenwoordiging.

J. G. B.

TER ZAKE

TTerinnert u zich het lot van Hansje Pek?

Van zijn grootje, kreeg hij een broodje; van zijn zusje, kreeg hij een kusje; van een kindje, kreeg hij een lintje; maar dan sluit het versje heel verrassend:

„Toen kwam de pastoor.

Die gaf hem een klap om zijn oor”.

Kinderen vragen op zo’n moment niet om een reden en ge moet er vooral geen antipapisme in zien, als ze zich neerleggen bij het schijnbaar onredelijk gedrag van de pastoor. Ze berusten er in, zoals ze geleerd hebben te berusten in deel raadselachtigs, dat de volwassenen plegen te doen.

„Toen kwam de pastoor ” Ja, wat kon die anders doen, al was het maar uit rijmnood?

„Die gaf hem een klap om zijn oor”.

Veronderstel: prof. Romme krijgt ter bespreking het lijvige boekdeel „De weg naar Vrijheid”. Hij mag het even op zijn handpalm wegen, hij mag er even in bladeren, maar dan wordt het hem afgenomen en er wordt gezegd: „Schrijf er nu maar een artikel over”.

Prof. Romme wringt zijn handen in wanhoop: „Maar van wie is het boek?” roept hij uit.

* „Partij van de Arbeid”, is het antwoord.

Aan prof. dr C. P. M. Romme ontsnapt een zucht van verlichting: „Ik weet genoeg”, zegt hij.

En Woensdag 2 Januari jl. verschijnt in de Volkskrant het artikel: „Het kloeke boekwerk”; wordt vermeld, de oorsprong en de opzet; de titel wordt goedgekeurd; en dan komt de onvermijdelijke critiek: „jammer dat er geen onderzoek wordt ingesteld naar de mens zelf, naar zijn aard en wezen en doel”.

Toen Romme zover was, had hij de smaak te pakken en hij schreef nog een artikel extra, alsmaar betreurend „hoe node hij het zeer nodige miste nl. een onderzoek naar de mens, naar zijn aard en wezen en naar zijn doel”.

Romme stond sterk: hij wist van de P.v.d.A., dat haar eigenaardige structuur haar belette over dit beroemde onderzoek u weet wel: „aard en wezen en doel” een uitspraak te doen. Ook als je het boek niet gelezen hebt, weet je, dat er dit niet in staat.

Het ware misselijk om nu de K.V.P. te verwijten, dat ze ten eeuwige dage steken blijft in haar fameus onderzoek en daarom nimmer een plan van enig formaat op zal brengen. Veel liever zingen we het liedje van „Hansje Pek, die zat op een hek”.

Onze Vos kan dan wel proberen dit lied te overstemmen met zijn gedicht: „Laat Romme maar komme”. Het lukt niet.

Hansje Pek ik zei het reeds gaat zijn onvermijdelijk lot tegemoet:

„Toen kwam de pastoor

Die gaf hem een klap om zijn oor”.

Heeft Hansje Pek soms een onderzoek ingesteld naar de mens? Naar zijn aard en wezen en naar zijn doel?”

Welnu dan, beminde gelovigen!.

KORZELIGE KES