hoe vreemd dit boek geworden is in onze cultuur. Hoe weinig richten wij ons ievensgevoel op de Bijbel en hoe vaak fatsoeneren wij de Bijbel naar onze moderne gevoelens. En wat wij, die wellicht toch wel enigszins met de Bijbei vertrouwd zijn, ai zo gemakkelijk doen, hoeveel te meer zal dat het geval zijn wanneer iemand „toevallig” de Bijbei in de hand neemt en wie weet, met welk een begerig hart er kennis van neemt.

Wat de Bij bei veronderstelt is niet een persoon, niet een genootschap zeifs hoe ’n nuttig, piaatsvervangend-oecumenisch werk het Bijbelgenootschap ook heeft gedaan maar de Bijbel veronderstelt een gemeente, een kerk. De Kerk.

Misschien zal de Nieuwe Vertaling ook een nieuwe aandacht voor dit boek wekken. Maar dan kan het niet anders of via de hopeloze vervreemding zal ook het verlangen naar gemeenschap ontstaan. Zoals Philippus naast de Kamerling uit Hande-

lingen 8 kwam zitten om hem te doen verstaan, wat hij uit de boekrol Jezaja, in Jeruzalem gekregen, las. Daar zien wij het voor ons: de gemeenschap pas doet ons de Bijbel verstaan, de gemeenschap der Kerk.

De Bijbel, aan eenlingen in handen gegeven, toont ons de diepste kwaai van deze tijd, nl. dat er geen gemeenschap meer is, geen ware gemeenschap van mensen, die, zonder veei te zeggen, eikaar in de diepte verstaan. Het kon wei eens zijn dat dit boek, met alleen de pretentieloze titel „Bijbel, nieuwe vertaling” aan menigeen zijn eenzaamheid duidelijk maakte en een wenk was, alleen reeds door zijn aanwezigheid, om mensen tot het verstaan van hun alleen-zijn, van hun eenzaamheid te brengen.

De mogelijkheid hiervan is voor de kerken te zamen een vermaning om te vragen of zij in staat zijn een waarachtige gemeenschap te vormen.

L. H. RUITENBERG

ONVOLLEDIG DAGBOEK

4 Januari

Een kort verhaal en een film. Samen twee maal Amerika. Het verhaal las ik vanmorgen in de trein. Het droeg de titel „Flight Through the Dark” (Vlucht door de duisternis) en was geschreven door een jong auteur, Roger Angell. Het stond in een van die Amerikaanse uitgaven, die nog geen halve cent per pagina kosten.

Een zakenman, Halleck, gaat in de avond van Washington terug naar New York. Per vliegtuig. Hij is bang. Hij is altijd bang in een vliegtuig. Bang, dat hij neer zal storten. Bang, dat hij dood zal gaan. Toch vliegt hij telkens weer. Omdat het zo -mei gaat...

Hij denkt na over de vorige avond en de vorige nacht. De avond heeft hij doorgebracht bij zijn zuster Agnes en zijn zwager Karl Jordan. Een klein ambtenaartje, die nooit „succes” heeft gehad in zijn leven. Vijf en ’n half jaar heeft hij op de vloot gediend zonder promotie te maken. Nu is hij weer opgeroepen. Als ze daarover praten, zegt Agnes: „Ik doe het niet weer. Ik wil niet weer een goede, opgewekte, dappere vrouw zijn. Ik kan het niet meer”.

Ze benijdt Halleck, omdat hij in ieder geval voor zijn vrouw en zijn kinderen een huis heeft weten te krijgen. Ver van de stad... Ook zij is bang. Bang voor de atoomoorlog, die komt. Zij is bang, zoals er duizenden bang zijn, die daarom uit de grote steden wegtrekken.

Halleck zegt, dat hij zich niet door die angst heeft laten leiden. De reactie van Agnes is: „Krankzinnig optimisme. Daar lijden we in dit land allemaal aan. Proberen de lichtpuntjes te zien. Flauwe kul! Dat deden we in 1938 ook. We maakten grappen en plannen, we trouwden en kregen kinderen en vertelden elkaar al maar, dat Hitler te schrander was om een oorlog te beginnen ”

’s Nachts in zijn hotelkamer heeft Halleck een akelige ervaring gehad. In zijn slaap is hij uit bed gegaan om op de grond iets te zoeken, wat er niet was...

Als hij over deze dingen nadenkt, is z’n conclusie: „ledereen is tegenwoordig bevreesd; bang in vliegtuigen, bang in taxi’s, bang in vreemde hotelkamers... ledereen draagt de angst met zich mee...”

De man, die in het vliegtuig vóór hem zit, praat luid tegen een officier naast hem.

„’t Is precies als in die goeie, ouwe dagen”, zegt hij. „ Heb de ouwe stad niet zo levendig gezien sinds 1945. Even gemakkelijk om zaken te doen als tijdens de oorlog. Jullie jongens in het Pentagon zijn blij weer eens een echte zakenman te ontmoeten, nu ze weer zitten te springen om tanks en machine-gereedschappen... En er is nog een ding, waaraan je kunt merken, dat we weer een oorlogstijd krijgen: de Joden. Washington zit weer vol met Joden, die op een zoet winstje uit zijn. Snapt u, wat ik bedoel? Precies als in de 00r10g...”

Halleck is eerst verontwaardigd, dan terneergeslagen. Agnes heeft gelijk. Deze zakenman heeft gelijk. Optimisme is ziekelijk, krankzinnig. Beelden uit de oorlog komen voor zijn geest: Hirosjima, gebombardeerde steden...

Engel (tekening) Botticelli 1444—1510