Cultuurpolitiek

Naar aanleiding van ,,De weg naar vryheid” deel III Mens en Cultuur

Tot de meest oorspronkelijke hoofdstukken van „De weg naar vrijheid” horen ongetwijfeld die welke over de cultuur handelen; niet alleen omdat het onderwerp zelf zo moeilijk is, maar ook, omdat op dit gebied nog zo weinig voorbereidend werk Is gedaan. Wij hebben hier In Nederland bv. een suggestief boekje van prof. v. d. Leeuw „Nationale cultuurtaak” (1947); hij kon daarbij voortbouwen op zijn twee boeken: ,3alans van het Christendom” (1943) en ,3alans van Nederland” (1945): In de buitenlandse literatuur zijn er o.a. de suggestieve boeken van Karl Mannhelm maar over het algemeen Is er heel wat meer geschreven over het verval der cultuur men denke slechts aan Hulzlnga! dan over de genezing en bevordering ervan. Ondertussen heeft sedert het partijcongres „Actieve cultuurpolitiek nu” (1946) en denken hierover niet opgehouden. De referaten van het congres van 1946 maken een onbeholpen en onvolgroeide Indruk, vergeleken met wat thans ter tafel ligt.

Het gevaar Is niet denkbeeldig, dat het lijvig boekdeel „De weg naar vrijheid” In een geluidloze stilte verdwijnt. Om dit te voorkomen en om de werkers aan dit plan naar verdienste te huldigen, Is er geen beter middel dan In de komende tijd telkens weer het plan ter discussie te stellen. Juist waar een fundamentele en dlep-gevoelde waardering aanwezig Is, kan men vrijmoedig en vruchtbaar discussiëren en crltlseren.

Deel 111 „Mens en cultuur”*) heeft een Inleidend hoofdstuk: „Cultuur en gemeenschap” naar aanleiding waarvan Ik enkele opmerkingen zou willen maken.

Bij het plannen-maken voor een cultuur in de toekomst, stuit men al direct op de fundamentele moeilijkheid, dat cultuur voor een groot deel niet of nauwelijks bewust Is en dat het juist daarom onmogelijk Is er plannen voor te maken, omdat de cultuur tegelijkertijd de achtergrond van onze plannen Is. Er is misschien lets voor te zeggen, om de bemoeienissen van staat en party by het stimuleren van een of andere tak der cultuur telkens maar by de eigen naam te noemen m.a.w. te doen wat nodig is voor het onderwijs, de schilderkunst, de wetenschap, zonder telkens het woord cultuur te gebruiken als een omvattende term. Want zo alleen vermijden we de illusie, die ook aan het „plan” kleeft, dat we de cultuur planmatig kunnen ontwikkelen.

Cultuur is een van die dingen, waar we niet bewust naar kunnen streven. (Ik moet opeens denken aan die kleine jongen, die het plan had geestig te worden). Cultuur is het product van een verscheidenheid van min of meer harmonieuze activiteiten, die leder voor zich om zichzelf beoefend wor-

den: de schilder moet zich concentreren op llnnen en palet, de schrijver op zijn vel papler, de smid op zijn aanbeeld, enz., leder overeenkomstlg de situatie waarin hij zich bevlndt. Met doelgerichte organisatie bereikt men hier niets. Laat een absoluut gezag een fraaie klassenindeling der maatschappij beproeven: het resultaat zal kunstmatig en gewelddadig zijn, even komlsch daarenboven als de decentralisatie onder centrale leiding. Waar het om gaat Is dat men wantoestanden en wanbegrippen bestrijdt en overigens moet men de cultuur verbeteren zoals men zichzelf verbetert niet In de zin van: „Ik ga een ander mens worden”, maar „Ik zal deze kwade gewoonte opgeven of proberen deze goede gewoonte te verwerven”. Het Is mij dan ook te eer-

zuchtig, als het plan spreekt (blz. 256) over de opbouw der cultuur. Wij kunnen de cultuur niet opbouwen, zelfs niet bevorderen. We kunnen slechts condities scheppen, die gunstig zijn voor de cultuur, daarbij hebben we te onderzoeken, niet allereerst of deze condities voor de cultuur gunstig zijn, maar of ze, op zichzelf beschouwd, sociaal wenselijk zijn en of ze beantwoorden aan een maatschappelijke behoefte.

Men kan het ook aldus aan zichzelf verduidelijken: goede manieren behoren ongetwijfeld tot de cultuur; maar zonder ontwikkeling van verstand en gemoed, voeren ze tot automatisme; intellectuele ontwikkeling is een groot cultureel goed, maar zonder manieren en zonder gevoel krijg je akelige pedante mensen, en zo kan men door gaan. Als nu cultuur niet bestaat in de geïsoleerde volmaaktheid van een dezer eigenschappen, dan moeten we niet te gauw verwachten, dat enig mens in al deze opzichten volkomen zal zijn. Een volledig ontwikkeld (hoofdstuk XIV), een volledig ontplooid (hoofdstuk XV) individu is een fantasiebeeld. Sommige mensen beschouwen zich op grond van een of andere vorm van ontwikkeling, als beschaafde mensen, cultuurdragers. Ze kunnen zichzelf dan ook als zodanig hogelijk waarderen, zolang ze blind zijn voor wat ze in ander opzicht missen. Ook een kunstenaar, ook een geleerde, ook een heilige, is niet per se een beschaafd mens. Hoeveel omvattend het begrip cultuur is, kan men af leiden uit deze stelregel: „Dat we eten is natuur, dat we gebakken aardappelen eten is cultuur”. Maar dan brengt dat ook mee, dat als we cultuur ernstig opvatten, we niet alleen erop moeten

Ziekbed

Het lichaam is gevangen in het klein heelal

Van bed en dekens en de geur van medicijnen Terwijl de dagen trager schijnen

Te dralen naar de avondval.

Het lichaam rust van de doorleden pijn

De geest bezint zich op der dingen diepste wezen,

Om, boven ’t eng bestek van ’t dagelijks leven uitgerezen. Vrij en alleen te zijn in ’f eigen eindeloos domein.

Het lichaam rust, de geest gaat reizen.

Het leven heeft zich omgekeerd voor korte tijd. Dit is de winst van deze eenzaamheid:

Dat door de geest het lichaam zich de weg laat wijzen.

ET. E. LUCTOR