letten, dat een volk voldoende te eten heeft, maar ook, dat het zijn eigen keuken heeft. Ik las laatst dat een teken van de aftakeling der cultuur in Engeland zou zijn de onverschilligheid bij het klaarmaken van voedsel. Werkelijk, daar zit iets in!

Het is dan ook opmerkelijk, dat het Plan welsprekend wordt, als het de fouten van onze huidige cultuur aan wijst, maar uitermate vaag, als het profetisch spreekt over „een nieuw cultuurbesef” (blz. 258 en elders). Ik weet niet, wat ik daarbij denken moet. Hoezeer ik het dan ook toejuich dat onze partij zich voor gespecialiseerde cultuurtaken moeite geeft, toch geloof ik niet, dat zij tot taak heeft „een belangrijke bijdrage te leveren tot een nieuw algemeen cultuurbesef”. Ik waag het zelfs neer te schrijven, dat deze m.i. overspannen visie nog een nawerking is van de oude socialistische beweging, die een proletarische of socialistische cultuur in uitzicht stelde. Ik wijs deze visie af, allereerst, omdat cultuur niet opzettelijk aangekweekt kan worden; vervolgens omdat cultuur zo veelomvattend is, dat een politieke partij dit complex niet omvademen kan; ten slotte, omdat juist bij de federalistische cultuur, m.n. religie en (of) levensbeschouwing buiten haar beïnvloeding vallen (het tegendeel in Plan blz. 258).

Het siert onze Partij dat zij zich zorg maakt over de cultuur; zij moge zich er echter voor wachten zich een taak aan te matigen, die boven haar vermogen ligt en verwachtingen te wekken, die ze niet kan vervullen. J. G. B.

■) De verdeling der hoofdstukken in dit deel is weinig systematisch. Na een inleidend hoofdstuk (hoofdstuk XIID dat diagnose en algemene beginselen uiteenzet, volgt een hoofdstuk over onderwijs en wetenschapsbeoefening, dan een hoofdstuk over „ontplooiing van de mens" (het voorgaande hoofdstuk heet „De ontwikkeling van de mens”, De titels zijn dus nagenoeg verwisselbaar), waarin de vrijetijdsbesteding aan de orde komt en vervolgens pers, radio, film, televisie en de kunst, terwijl het laatste hoofdstuk „De zorg voor de mens” heet en daaronder verstaat: maatschappelijk werk, zorg voor de volksgezondheid en sociale zekerheid. Het inleidend hoofdstuk betreft alleen de twee eerstvolgende hoofdstukken.

Pablo Picasso „Het Snoepstertje”

NIEMÖLLER ZELF AAN HET WOORD

Men heeft ons gevraagd, of Niemöller zich zelf niet over zijn reis heeft uitgelaten, Dat heeft hij bij verschillende gelegenheden gedaan, de eerste keer kort na zijn terugkomst in Duitsland. Op verzoek van enkele lezers geven wij een vertaling van het interview met Niemöller voor de radio op 10 Januari 1952. Het werd opgenomen in de „Junge Kirche” van 15 Februari 1952.

Vraag: U hebt gisteren een verzoek om een persinterview afgewezen. Bent u vandaag in staat, iets te zeggen, nadat u zich op de hoogte hebt gesteld van wat er in de pers over uw reis geschreven werd?

Niemöller: Ik heb, nu ik mij op de hoogte heb gesteld, geen bezwaar meer, op vragen. die mij gesteld worden, antwoord te geven,

Vraag: Men heeft achter uw reis politieke motieven en politieke actie verondersteld, Wat zegt u daarover?

N.: Reeds voor mijn vertrek heb ik duidelijk gezegd, dat het om kerkelijke zaken ging en dat het er mij om te doen was, informaties voor het oecumenisch gesprek met de Russisch-orthodoxe Kerk te ver-

krijgen en dat ik helemaal niet van plan was, politieke vragen aan de orde te stellen met uitzondering van de vraag der krijgsgevangenen en de contractarbeiders in Rusland. Dat zijn vragen, die echter niet uitsluitend politieke vragen zijn, maar ook van betekenis zijn voor het begrip en de vrede tussen de volken.

Vraag: Hoe ver bent u met de vraag van het oecumenisch gesprek gekomen?

n.: In 1948 ten tijde van de Wereldconferentie in Amsterdam was de verhouding tussen de Russisch-orthodoxe Kerk en de Oecumene al uitermate moeilijk. Toen is het gesprek al min of meer afgebroken. Achter de terughoudendheid van de Russisch-orthodoxe Kerk zullen voor een deel de spanning tussen de wereld van het»Westen en die van het Oosten en de deelneming van de emigrantenkerken aan de oecumenische beweging gestaan hebben. Daar komen dan nog bij belangrijke theologische vragen, die voornamelijk het gevolg zijn van het feit, dat de Russisch-orthodoxe Kerk zich zelf als de ware kerk van Jezus Chris-

tus beschouvirt. Het is mij echter gelukt, met de beide voormannen van de kerk, de Patriarch Alexej en de Metropoliet Nikolai, die ongetwijfeld naast de Patriarch de geestelijke leider van de Russisch-orthodoxe Kerk is, een intensief gesprek over deze vragen te voeren. In deze „discussies kwam ook het ernstig pogen van deze leidinggeveilde orthodoxe mannen, om een daadwerkelijke vrede tussen de volken tot stand te brengen, duidelijk tot uitdrukking,

Vraag: De vraag naar de vrede heeft dus in uw gesprek een rol gespeeld. Is dat toch eigenlijk niet een politieke aangelegenheid?

N.: Het is u bekend, dat de Evangelische Kerk van Duitsland sinds de zomer van 1948 nauwelijks een synode of een andere vergadering heeft laten voorbijgaan zonder haar kerkelijke belangstelling voor een goede verstandhouding tussen de volken en de verhindering van de oorlog duidelijk tot uitdrukking te brengen. En ik heb zeer bepaald de indruk, dat het deze mensen, die ik in Rusland ontmoet heb, bij hun spreken over vrede ernst is. Men kan een volk van