Jeugd en partij

Zo heeft dan, voor het eerst in de geschiedenis van de socialistische partij in Nederland, een „jeugdcongres” plaats gehad. Het was het laatste in een hele serie, die haar ontstaan wel niet in de laatste plaats aan de komende verkiezingsstrijd te danken zal hebben gehad. Zij zijn in die strijd om het vertrouwen van ons volk een voornaam en laten we hopen ook een doeltreffend wapen.

Ook bij dit jeugdcongres ging het hierom. Ons volk bestaat op dit ogenblik voor niet minder dan 45% uit jeugd en jongeren. Het is dus zeker de moeite waard om aan dit volksdeel bijzondere aandacht te schenken en te proberen er, vooral onder de 18—30- jarigen, een eerlijk vertrouwen te winnen. Dat is bij de huidige levensinstelling van de jongeren een moeilijke en précaire zaak; ze hebben genoeg van goedkope beloften en van leeg pathos, dat misschien wel even kietelt maar hen verder in de kou laat staan.

In de socialistische beweging hebben we, wat het laatste betreft, wel met een en ander af te rekenen. Want „jeugd” heeft altijd een integrerend deel uitgemaakt van de socialistische mythe. Meer dan welke theoretische beschouwing ook zeggen in dit geval de Mei- en propagandaplaten, die in de loop der jaren aandacht vroegen voor het socialisme. En om een concrete gebeurtenis te noemen: ik herinner mij als gister hoe een grote,, nogal onsamenhangende menigte op een grote partij-bijeenkomst plotseling tot één geheel werd gericht toen een, overigens niet al te grote, groep jongeren met trompetgeschal en tromgeroffel binnenmarcheren kwam: hè,, daar is „de jeugd”!

Maar wat kan daar achter zitten? We

doen goed te bedenken, dat het maar al te vaak gebeurt dat ouderen, die gaan inzien, dat een eens gesteld en vurig begeerd ideaal in hun leven niet verwerkelijkt zal worden, „de jeugd” als uitwijkmogelijkheid aangrijpen om zo de reële verwerking van die teleurstelling te ontlopen. Zo kan „de jeugd” een schakel worden in het proces waarin een persoonlijk beleefd reëel strijddoel verwordt tot een min of meer amechtig beleden onpersoonlijk sprookjesgeloof, dat het, evenals een witte Kerst, soms nog wel „doet”, maar dat geen enkele wezenlijke betekenis heeft. Wee de oudere, die zich aan deze illusie niet zou weten te ontworstelen. Wee ook de jeugd, die gedoemd is als sierpaard in een dergelijke mythe te paraderen. Het kan alleen maar tot vertwijfeling en af keer leiden.

Daarom waren wij verheugd, dat het congres begreep, dat het hier allereerst ging om een nuchtere uitstippeling van een, even nuchtere, politieke taak ten opzichte van jeugd en jongeren. Gelukkig geen pathetische opsomming van wat het wel niet allemaal van „de jeugd” verwachtte, veeleer een zoeken naar wat de partij voor de jongeren kan doen. Waarbij dan ook onvermijdelijk het inzicht zal moeten doorbreken, dat een politieke partij alleen maar tegemoet zal kunnen komen aan die noden, welke liggen op politiek-maatschappelijk terrein. Zulke zijn er heel wat, maar de kernproblemen van vele jongeren liggen misschien meest op gebieden waar de politieke partij geen toegang heeft. De partij wachte er zich voor dit te verdoezelen. Ook hier kan meer worden bereikt met zakelijke bescheidenheid dan met het vestigen van de indruk alsof de partij over alle sacramenten beschikt. Een feit dat overigens

vooral door de jongeren zelf moest worden overwogen!

Maar er viel nog een andere trek in de organisatie van dit jeugdcongres te bespeuren. Behalve in het zoeken naar de politieke taak ten opzichte van jeugd en jongeren, ging het er ook om in de jongerenwereld de belangstelling voor de democratisch-socialistische opvattingen te versterken. Ondanks de winst van de bovenomschreven zakelijke instelling, ondanks anderzijds de vaak herhaalde en aandoenlijke verzekeringen van „vreugde over het feit, dat hier zoveel jongeren aanwezig waren” is mijn indruk, dat in dit opzicht het congres gefaald heeft. Dat is m.i. vooral te Wijten aan het betreurenswaardige en halsstarrige door elkaar haspelen niet op dit congres alleen! van de begrippen jeugdbeweging en jeugdzorg, in plaats van de nauwe band, die men tussen deze aspecten der vorming aanwezig veronderstelt, hebben deze „twee werelden” niets met elkaar te maken. De jeugdzorg gaat voornamelijk de opvoeders-van-professie ter harte en raakt de jongeren niet wezenlijk. Integendeel: van de besten in hun gelederen is het streven er vooral op gericht zich van die opvoeders te verlossen en zich zeifstandigheid te veroveren. En het zijn niet dezen, die zich in de allereerste plaats druk maken over een „jeugdstatuut”, om maar te zwijgen over een vooral bestuurstechnische kwestie als de instelling van een afzonderlijk jeugddepartement. Zonder op dit ogenblik de waarde van deze zaken volledig af te wegen, mag gerust worden gezegd, dat zij weinig op de verbeelding van de jongeren zullen werken. Het zou naar alle kanten winst betekenen als men het enorme verschil tussen jeugdbeweging en jeugdzorg voortaan duidelijker onderkende. Ik ben er van overtuigd, dat een volgend jeugdcongres van de partij daarbij wel zou varen. P. WEIDEMA

TER ZAKE

Dezer dagen weer eens de temperatuur van „De Nieuwe Eeuw” opgenomen: de chronische antisocialistische koorts loopt geleidelijk op. Niet tevreden met de gewone hatelijkheden aan het adres van onze vertegenwoordigers, onze ministers, onze krant, hebben ze sterke mannen uitgenodigd om „De Weg naar Vrijheid” af te breken. Ze zeggen het zo: „Wij hebben verschillende deskundigen gevraagd dit werk onder verschillende opzichten te willen behandelen” (8 III). Ik vrees, dat ondanks „die verschillende deskundigen” met hun „verschillend inzicht” het een eentonig lied wordt onder de leuze: „Hun destructie is onze constructie”.

Luisteren we naar kampioen nr 1, dr W. L. P. M. de Kort (De Nieuwe Eeuw 8 en 15, 111, 52). Hij begint zijn twee lange artikelen met de mistroostige opmerking: „De Weg naar Vrijheid’ biedt geen aangename lectuur” en hij licht dit toe door het boek zijn omvang te verwijten, „het gemis aan logische betoogtrant en heldere begripsomschrijving”. Een hachelijk verwijt, heer De Kort, dat zich licht tegen u zelf laat keren. Een weinig verder immers meent hij in het Plan het inzicht terug te vinden en hij noemt dat „pijnlijk” van de „uiterst linkse vleugel van de P.v.d.A.” Een verrassende ontdekking ongetwijfeld, die hij

jammer genoeg niet "bewijst. Onmiddellijk daarop volgt: „Dit neemt echter niet weg, dat er concrete inzichten ter zake de middoelen in „De Weg” beschreven staan.” Zie, logische berrnït ■ ’ hii K K.V.P.-er is . De heer De meer van die verrassende wen- TfTZn nZIZr „geestelijke grondslagen” er niets ZIZuZ T Tf’ v niPt?) vindt Zl Zp nZrJS f ƒ Doorbraak in het Plan „vernietigd”

wouemen iZeenZ Km IZ ZeTh aZZ omdat het open staat voof rZlfeTvZn

verschillende levensbeschouwing. Je kunt een dergelijk opportunisme evenzeer aan de Staat der Nederlanden verwijten' Neen, met de heer De Kort valt niet te praten. Als het Plan schrijft over beperking van het arbeidsloos inkomen, over winstdeling, over vrijheid van consumptie, over emigratie, over-steenkolen, over bosbouw, over kleuterscholen en filmpolitiek, Schuman-plan, dan komt dit heerschap met de pedante vraaen LÜrfS^ZoeZTin de trant van: „In welke verhouding staat he vrije mens als zodanig en als lid van de gemeenschap tot die gemeenschap”. Gelukkig maar, dat hij zelf bij dit soort vratikels te schrijven het £” S? X ZTIZ? “?S»Te

»“ »I> * kamaflevering van De Nieuwe Eenw^ iSfl