De koralen in de „Matthaus-Passion”

Voor en na Pasen kan men allerwegen in ons vaderland de Matthaus-Passion van Johann Sebastian Bach beluisteren in kerken, concertzalen en door de radio. Het treft mij altijd weer, dat zovelen, die vrijwel nooit naar een kerk gaan, voor ’t merendeel ook vervreemd zijn van Bijbel en Christendom, niet kunnen nalaten de aangrijpende muzikale vertolking van het lijden van Christus te gaan horen. Waarom raakt hen deze uitdrukkingsvorm van het Evangelie wel en de kerkelijke verkondiging niet? Ik heb op deze mij altoos weer fascinerende vraag nog geen bevredigend antwoord kunnen vinden. Natuurlijk gaat een aantal alleen maar omdat het zo hoort „iedereen” gaat immers! —of wel uit louter muzikaal-aesthetische overwegingen. Doch het merendeel gaat uit religieuze overtuiging en wordt diep geraakt door het lijdensdrama van Jezus Christus.

Ik meen me hierin niet te vergissen. Immers, dat wat deze mensen het diepste treft zijn de evangelie-fragmenten en de koralen. Hoe vaak heb ik niet gehoord dat mensen zich ontroerd wisten door bepaalde koralen? Wat hen daarin precies trof, hen ontroerde; zij kunnen het meestal niet zeggen. Het is ook wel erg moeilijk om zonder een doorlichting van de factuur dier koralen na te gaan, wat ons daarin zo bijzonder raakt.

Vandaar dat ik hier een poging wil doen om enkele elementen uit de opbouw dier koralen te verduidelijken. Laat ik meteen waarschuwen; het meeste van wat ik aanstip, krijgt men niet te horen door de foute

uitvoeringspractijk. Bachs muziek is veelstemmig, in dien zin dat elke stem een eigen zin heeft, een eigen kleur op het geheel van het muzikaal palet brengt. Dit is slechts hoorbaar wanneer ieder van de vier stemmen door niet meer dan 16, op zijn hoogst 20 mensen gezongen wordt.

Men begrijpt dat de huidige massale koren deze momenten voor een groot deel dooddrukken. Door hun te zware personeelsbezetting kan men de verschillende muzikale stemvoeringen niet goed meer onderscheiden. En juist die verschillende stemmen maken de koralen tot zulke diepzinnige verklankingen van het godsdienstig leven.

Bach immers was thuis in de Bijbel als weinigen in zijn dagen, was bovendien vergroeid met en gesproten uit de Lutherse koralen. Houdt men hier geen rekening mee, dan blijkt Bachs muziek voor een overgroot deel een gesloten boek. In die koralen nu heeft Bach enkel en alleen door de harmonisatie en de stemvoering zowel het bijbels gebeuren als de daardoor veroorzaakte godsdienstige ontroering pogen vast te leggen. ledere romantisering door beklemtoning, vertraging of versnelling is daarom uit den boze. Eerst wanneer men dienend, zonder overdaad of persoonlijke gevoelsaccenten de stemmen zingt zoals zij er staan, ontdekt men de ware en diepste schoonheid dier koralen.

Aangezien ik niet beschik over de mogelijkheid een aantal muzikale voorbeelden af te drukken, moet ik u vragen de koralen na te slaan in een piano-uittreksel of met

gespitste oren te luisteren bij een uitvoering. Ik citeer de nummering van het piano-uittreksel in 1935 als uitgave van de Neue Bachgesellschaft bij Breitkopf und Hartel verschenen en bewerkt door Max Schneider.

Reeds het tweede koraal dat u in de Matthauspassie tegenkomt nr 16 „Ich bin’s, ich sollte büssen” is een sprekend voorbeeld van Bachs wijze van werken. De aanwezigen huiveren bij de gedachte dat Jezus moet lijden voor hun zonden, dat hij daarvoor geseling en boeien zal moeten verdragen. Bach drukt deze emoties uit in de smartelijke en verontruste beweeglijkheid der altstem, vooral echter in die der tenor- en basstem. Vergelijkt mende stemvoering van dit koraal met andere koralen, die deze zelfde melodie hebben Nr 23 „Ich wlll hier bei dir stehen”; Nr 53 „Befiehle du deine Wege”; Nr 63 „O Haupt voll Blut und Wunden” en Nr 72 „Wenn ich einmal soll scheiden”, dan treffen markante verschillen.

In de eerste plaats geeft het verschil in toonsoort aan het geheel van het koraal een andere sfeer. Nr 23 in Es grote terts klinkt én door de toonsoort én door de stemvoering stil, vertrouwend en mild. In koraal Nr 53 klinkt deze zelfde melodie weer heel anders. De toonsoort D grote terts ligt lager dan Es grote terts en heeft voor onze oren een ander klankklimaat: minder stralend en deemoediger. Door alles wat intussen geschied is in het lijdensverhaal, is de zelfverzekerdheid van de mens verminderd. Wel ademt het hele koraal een geest van vast vertrouwen. Dat valt vooral op aan het begin en het einde door de tegenstelling met het meer bewogen middendeel, waar Bach de tekst „der Wolken, Luft und Winden gibt Wege, Lauf und Bahn” illustreert met vrij snel bewegende stemmen. Hoe geheel anders van toon is daartegenover het koraal „O Haupt voll Blut und Wunden” (Nr 63). Om de vlijmende smart uit te drukken verlegt Bach de toonsoort maar liefst een kleine terts omhoog (F grote terts). Daardoor krijgen alle stemmen een grotere scherpte van klank,in het bijzonder de tenor, die vaak pijnlijk in onze oren klinkt. Bovendien liggen de vier stemmen hier en daar ver uiteen, wat het smartelijke nog meer accentueert. Komen, vergeleken met koraal Nr 53, in de eerste twee strofen geen opvallende verschillen in de bewegingen der stemmen voor, de derde strofe, in koraal Nr 53 beweeglijk, ja bijna speels, ademt hier bij de woorden „O Haupt, sonst schön gezieret” een majesteitelijke eerbied. Let men vervolgens op de stemvoering, met name van de tenor, bij de woorden „jetzt aber hoch schimpfieret”, dan hoort én ziet men het krijsende spotten der omstanders!

Heeft men dit eenmaal bij Bach gezien en gehoord, dan waagt men het niet meer zo licht om dit koraal te gaan romantiseren en dramatiseren. Dramatischer dan het er staat, kan het niet. Elke overdrijving schaadt hier.

Vergelijkt men de hierboven genoemde bewerkingen met de vierde bewerking van deze melodie in koraal Nr 72, dan wordt men vervuld van diepe bewondering voor het religieuze genie van Bach. In de eerste plaats verlaat Bach hier de grote tertstoonsoort om daarvoor de trieste mineurtoonsoort, a kleine terts, te kiezen. Bovendien verlegt hij de sopraan maar liefst een kwart naar beneden. Deze twee veranderingen geven aan het koraal een heel andere sfeer.

De mens in het aangezicht van de stervende Jezus denkt aan eigen sterven, en smekend om hulp let op de stemvoering bij de woorden „scheide nicht”! zingt hij

OM TE ONTHOUDEN

Ongewoon, ja bepaald verrassend is de groei die onze deviezen- en goudvoorraad nu vertoont. In de tweede helft van 1951 was de toeneming al sterk geweest van 918 mln gulden eind Juli tot 1666 mln eind December maar toen werkte het seizoen (export van de oogst) nog mee. Thans gaat de groei echter lustig door: eind Januari 1882, eind Februari 2139, 24 Maart 2231 mln. Dé.t is helemaal tegen de verwachting in.

Is die rijkdom nu te beschouwen als dood bezit, aards slijk? Stellig niet: we zullen er in een depressie nl. een grootscheepse werkgelegenheidspolitiek mee moeten betalen. De naoorlogse hausse is wel abnormaal gerekt (o.a. door Korea), maar eens

komt stellig wel een terugslag. Een deviezenreserve Is dus geen luxe. De bestaande omvang is voor dit doel niet eens bar groot. Er mag best nog een milliard bij.

Een onderdeel van de reserve vormt het, eveneens gegroeide E.8.U.-saldo. Daarvan wordt 50 pet elke maand in goud en dollars afgerekend, de overige 50 pet van de maandelijkse aanwas moeten we als crediet aan de E.B.U. laten staan. Dit crediet bedraagt nu ruim 400 mln gulden. Het is natuurlijk nog lang niet zo groot als dat van België en het zal ook wel niet zo duurzaam zijn. Gelukkig, want de Belgen beschouwen het langzamerhand zo een beetje als een oninbare vordering waar ze ten koste van alles af willen komen. Zojuist hebben ze daarom besloten om van de opbrengsten van voorname exportproducten als staal, non-ferro metalen en cement liefst 25 pet te blokkeren: om toch vooral de export te ontmoedigen! R. B.