van zijn eigen doodsangst. Luister eens met aandacht naar de syncopische beweging van de tenor op de woorden „bangsten”, en naar de „wanhoopverklankende” stemvoering in de laatste strofe „So reiss’ mich aus den Angsten kraft deiner Angst und Pein”. De afsluiting op het woord „Pein” valt in het bijzonder op, omdat men een slot in A grote terts of in a kleine terts verwacht. Daarvoor in de plaats komt in 3 accoorden een wondere harmonische stemvoering tot stand op de eerste kwart een dominant septiemaccoord, op de tweede kwart de verwachte slottoon, die nu als doorgangsnoot naar de dominant op de derde kwart fungeert.

In deze drie klankverbindingen ligt een wereld van smart en wanhoop, maar ook de bevrijdende weg naar een vage, lichtende verte: wanneer de stervende mens terugkeert tot God wordt alle smart opgeheven en gelouterd.

Ik zou u nog kunnen wijzen hoe dit laatste accoord wordt opgenomen door het accoord C grote terts van het volgende stuk met als laagste toon een e uitdrukking van zekerheid boven de laatste herinnering aan de smart —; ik zou u nog op vele andere diepzinnige schoonheden en uitdrukkingen kunnen wijzen, doch ik laat het hierbij. Ik vrees dat ik toch al te veel in muziektechnische termen vervallen ben. Begrijpt u die niet, trek er u niets van aan. Het oor én het hart horen meer, fijner en geloviger dan het hoofd vermag te analyseren.

A. VAN BIBMEN

Jezus rijdt Jeruzalem binnen – Giotto (1266-1337)

’T EZELTJE VAN PALMEN

Jesu, die in Uw passieweek Woudt bezuren gal en eek,^)

Roode strepen. Blauwe nepen.

Kruisen, nag’len, doornen, roên. Mocht ik er wat eers, voor doen. Neemt van mijn hand ten dank, o Heer,

’t Geen de Joodsche schaar weleer U met palmen Kleed’ren, psalmen En een stomme ezelin

Aandeden voor de leste min. ’t Ezeltje is de ziele mijn. Die voortaan tevree zal zijn

Om op d’aarde Van Uw woorden Recht als een lastdragend dier

Voor Uw gezicht te leven hier. ’t Manteltje, dat ik voor U sprei

Zijn mijn leden, die ’k berei Om t’ontvangen Met verlangen,

o- – – Als ’t Uw dienst vereischen zal Alderlei leed en ongeval. Hier over ik uit charitaat *)

Van Uw purper mijn gewaad, O gekruiste! Ook ik wü juisten,^)

Want ’t is rede, dat de knecht Zijn kleeding naar den Koning recht.

Twee takken van een versch-bedauwd Palmen- en olijvenhout

Wil ik dragen Op ’t behagen Van Uw groote majesteit

Tot aalmis en verduldigheid. Hierop past nu den zoeten toon

Van Hosanna, Davids zoon! Want geen loven Zijn daar boven

Aangenaam als hert en hand Niét met de mond te saam en spant. Neemt dan van Uw lastdragend dier

Deze gaven alle vier;

Ja’t zal komen Dat gebogen Voor U komen, die van geest Waren verezeld en verbeest. O Edik.

Kaar het voorschrift. Over mijn leden.

*) In liefdevolle herinnering aan. Schikken.

Lofzangen.

In de heftige tijd

van Reformatie en Tachtigjarige oorlog leefde te Delft fohannes Stalpart van der Wielen ~

Hij was pastoor en geestelijk leider

der Begijnen.

Hij heeft als dichter en schrijver wel wat gepolemiseerd met de Hervormers,

maar meestal schreef hij innig vrome liederen

voor zijn geloofsgenoten.

Bovenstaand gedicht is een goed voorbeeld

mn zijn serene kunst.