NIEMÖLLER SPREEKT IN AMSTERDAM

Het schijnt, dat velen er bezwaar tegen hebben. Met veel hoffelijkheid spreken zij uit, dat Niemöller tijdens het Hitlerbewind het symbool van het kerkelijk verzet tegen het nationaal-socialistische totalitarisme is geweest en dat wij allen voor hem een zeer groot respect hebben gehad, maar met even grote beslistheid geven zij te kennen, dat hij op het ogenblik het slachtoffer van intellectuele verwarring en daarom een onwelkome gast in ons vaderland is.

Tot onze grote onsteltenis behoort ook de redacteur van „Nieuws uit de kerken” van „Het Parool” tot degenen, voor wie de waardering van Niemöller volmaakt verleden tijd is geworden.

Op zich zelf genomen zou het verdwijnen van de waardering voor de Niemöller van Dahlem en Dachau geen aanleiding voor ons zijn, om er over te schrijven, ware het niet, dat de wijze, waarop men zijn komst in Nederland reeds tevoren desavoueert, er op wijst, dat blijkbaar alleen die buitenlanders in ons land welkom zijn, die de verdeling van de wereld in twee blokken als het uitgangspunt voor de politiek van het Westen accepteren en in de bewapening, ook van Duitsland, op dit ogenblik het middel zien om de agressie van Rusland te weerstaan. Is het dan al zover gekomen, dat als er eens een buitenlander naar Nederland komt, die nog andere gezichtspunten aan de orde stelt en dat niet doet als politicus, maar als christen en man van de kerk, hij van tevoren reeds in een kwaad daglicht gesteld moet worden?

Dat dit het geval is, wordt door het ar-

tikel in „Het Parool” wel zeer duidelijk bewezen. Dat men Niemöllers inzichten op zakelijke wijze bestrijdt, nemen wij geen mens kwalijk. Maar de wijze waarop!

Niemöller is tegen de herbewapening van Duitsland en de inschakeling van Duitsland in het Amerikaanse blok.

„Het Parool” zegt: „Niemöller neemt dat standpunt in als Duitser en als Duits nationalist, ook al zegt hij, dat hij tegenover het probleem Oost—-West allereerst een christelijk standpunt inneemt. Wij echter veroorloven ons aan te nemen, dat hier de Duits-nationale natuur sterker is dan de christelijke leer”.

Wij ontkennen volstrekt niet, dat Niemöller een Duitser is en dus zal ook Duitsland in de beschouwingen van Niemöller wel een woordje meespreken, zoals Nederland en het Westen waarachtig ook in de uiteenzettingen van „Het Parool” een woordje meespreken. Maar „Het Parool” kan toch weten, dat als er in het leven van Niemöller één ding duidelijk is geworden, het dit is, dat hij voortdurend bezig is, zich van de Duits-nationale natuur te bekeren tot de christelijke leer. Meent men nu waarlijk, dat deze ontwikkeling ineens stop is gezet en dat het nu uitsluitend de Duitsch-nationale natuur is, die Niemöller beheerst?

Wij vinden dit een onzakelijke wijze van polemiseren. Tegen zo’n bestrijding is ook geen verweer mogelijk.

Wanneer de kerkelijke redacteur zegt: „Niemöller verzuimde ook mede te delen, dat het, om met Luther te spreken, onder omstandigheden plicht kan zijn de vijand

uit liefde neer te slaan”, zouden wij met even veel, zo niet met meer recht kunnen zeggen, dat bij de Luther van deze uitspraak de Duits-nationale natuur, en bij de man, die Luther citeert, de menselijke natuur —• de Duits-nationale natuur is niet anders dan een bepaalde vorm van de menselijke natuur sterker is dan de christelijke leer. Men moet ons ten minste eens één woord van Christus noemen, dat ons zegt, dat het uit liefde neerslaan van de vijand onder omstandigheden de plicht van een christen kan zijn.

„Het Parooi” zegt van de Niemöiier van het verzet: „Het was een kerel, die voor zijn overtuiging stond”. Volmaakt verleden tijd!

Is Niemöller nu geen kerel meer en staat hij nu niet meer voor zijn overtuiging? Is men dan alleen een kerel, die voor zijn overtuiging staat, wanneer men het nu net precies met „Het Parool” eens is?

De redacteur van „Het Parool” weet heel goed, dat Niemöller nog altijd voor zijn overtuiging staat, maar hij spreekt dat niet uit, omdat die overtuiging van Niemöller in 1952 niet de zijne is.

Bepaald krenkend is wat „Het Parool” verder schrijft: „Weer zal dus de Hessische Kirchenprasident een politieke reis, eerst naar Rusland, toen naar Amerika, nu naar Nederland, blijkbaar beiangrijker achten dan zijn dagelijkse kerkelijke arbeid. Een bewering, die men ons wel kwalijk zal nemen, maar die desniettemin behalve Niemöller ook tal van politiserende Nederlandse predikanten geldt, en een (Zie verder pag. 4 bovenaan)

beroep op de activiteit der deelnemers. In Bentveld hadden wij in 1951 10 van dergelijke cursussen, bezocht door 628 deelnemers, te weten 305 mannen en 323 vrouwen. Hierbij moet geteld worden een cursus met Duitse politici, vakbewegingsleiders en figuren uit het kerkelijke leven over „de ontmoeting van christendom en socialistische beweging. Er waren 26 deelnemers, nl. 21 mannen en 5 vrouwen.

Onder dit hoofd moet ten slotte nog geplaatst worden een jongerencursus met 39 deelnemers, 17 mannen en 22 vrouwen.

In Barchem werd één cursus aan deze thematiek gewijd, gehouden, met 35 deelnemers, waarvan 7 vrouwen en 28 mannen.

Te Kortehemmen hielden we 4 van dergelijke cursussen met totaal 137 deelnemers.

Cursussen gewijd aan de bezinning op geestelijke en zedelijke vragen

Te Bentveld: 12 cursussen van korte of langere duur, bezocht door 225 mannen en 341 vrouwen.

Te Barchem: 2 cursussen van korte duur waaraan deelnamen 43 vrouwen en 27 mannen.

Te Kortehemmen: 1 cursus van korte duur, 3 van langere duur, bezocht door totaal 130 deelnemers, plus 12 kinderen. Wie goed gelezen heeft, zal gemerkt hebben, dat voor onderwerpen van geestelijkzedelijke aard het aantal vrouwen dat der mannen belangrijk overtreft. Zo was het vóór de oorlog, zó is het na de oorlog. Wie er een bevredigende verklaring voor heeft, melde zich!

Cursussen gewijd aan vragen van cultuurbeleid en cultuurpolitiek

Te Kortehemmen een Fries weekeinde met 31 deelnemers; te Bentveld één over Radiobeleid en cultuurpolitiek met zegge 16 mannen en 7 vrouwen. Ook in onze kring bestaat dus kennelijk geen bezorgdheid over het peil en de vorm der radiouitzendingen, om over de organisatievorm maar te zwijgen. Het was een pijnlijke gewaarwording voor ons.

Het is van belang ten slotte iets te zeggen over de cursussen die bij gebrek aan belangstelling niet konden doorgaan. Te Kortehemmen waren dat 3 cursussen: één over het thema „Waar staan wij?”, één over „de Oecumene”, waarvoor zich geen enkele deelnemer meldde! en één over „Jeugd en huwelijksvragen”.

Te Bentveld konden wegens te geringe belangstelling niet doorgaan: een weekcursus voor jonge moeders en een cursus gewijd aan de zedelijke en sociale problemen van de „nieuwe middenstand”. En... al dit werk wordt gedragen door 515 leden, is gericht op een 5000 adressen en op een 3000 abonné’s van Tijd en Taak en werd begeleid door een levensgroot exploitatietekort van ƒ 11.000,—, ongerekend de verliezen op het krimpende kapitaaltje, verliezen die + ƒ 5000, bedroegen. Maar... deze kleine groep van leden en vrienden bracht ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van Bentveld een kleine ƒ 1000,— bijeen waaruit het lezingzaaltje wat aangekleed en het pad er heen verbeterd kon worden. Dezelfde leden en

vrienden brachten tot nog toe ƒll.OOO,— bijeen voor de verbouwing van Bentveld.

Er zijn ook rijkere vrienden die ons uit de nood hielpen. Van de N.V. De Arbeiderspers ontvingen we ƒ 3000,—; van de overheid ontvingen we voor éénmaal ƒ 9000,— om het tekort over 1949 gedeeltelijk te dekken. En ten slotte uit allerlei kleine bijdragen ongerekend de contributie der leden! nog ƒ 1500,—.

Begrijpt u dat ik, wanneer ik buitenlanders over dit werk vertel, moeite heb om de verhoudingen precies weer te geven? Zij verstaan meestal niet hoe een zo kleine groep-met zo weinig geld het aandurft zo veel en zo verscheiden werk op te zetten. Ik vertel dan maar doodleuk, dat de A.G. der Woodbrookers ook een eigenaardig verschijnsel in ons Nederlandse leven is. En... ik maakt me sterk, dat u na lezing van dit overzicht dit beamen zult.

» Dit waren enkele algemene indrukken én enkele concrete gegevens, ontleend aan het jaarverslag 1951. Het waren én blijven vreugden en zorgen. Om het werk op dezelfde voet voort te zetten, het critisch te herzien en aan te passen bij de vragen en noden van de tijd hebben wij voortdurend de trouwe steun en medewerking van onze A.G.-leden en van onze vrienden nodig. De moed om er mee verder te gaan? Wij spreken er niet graag over. Laat Ik het hier aan het Slot toch zo eenvoudig mogelijk mogen zeggen: wij zien het als een opdracht Gods. Dat is genoeg om er mee voort te gaan. Want dat Is de bron waaruit wij kracht hopen te ontvangen. A. VAN BIEMEN