DEGEL IJ KE EVANGELISATIE

Een hele tijd geleden heb ik in deze kolommen geschreven over „Het woord raakt in discrediet”. De Leeuwarder Courant heeft daarvan een gedeelte overgenomen. Dit blad valt te prijzen om de getrouwheid, waarmee het allerlei uitingen van zeer verschillende aard onder de aandacht van zijn lezers brengt. Ook „Tijd en Taak” wordt daarbij niet vergeten.

Zo kon het dan ook gebeuren, dat een lezer van dat blad, de (heer J. H. Fricke te Leeuwarden, mijn opmerkingen tot uitgangspunt nam om te schrijven over „Het woord en het Woord” in het „Hervormd Weekblad, de Gereformeerde Kerk” van 22 Mei, het blad, dat de beginselen van de Confessionele Vereniging verspreidt.

Ik had in dat artikeltje er op gewezen, hoezeer het woord in een moeilijke positie verkeert. Het is immers niet meer het geleidemiddel bij uitstek. Teikens als ik in de kerk zit, merk ik, hoe ons geslacht anders tegenover het woord moet staan dan een vorige generatie, die noch radio, noch film kende en ook geen plaatjeskrant.

Nu vraagt de heer Fricke, nadat hij geconstateerd heeft, dat duizenden inderdaad aan het kerkgaan ontgroeid zijn en dat het resultaat van veel werk onder de jeugd niet evenredig is aan de bestede moeite: hoe is die toestand ontstaan?

Hij zou niet in een blad schrijven, dat de confessionele beginselen verkondigde, wanneer hij niet als eerste oorzaken noemde de wetenschap, „die jarenlang onder de invloed stond van materialisme en naturalisme”, het oude modernisme „met zijn buigen voor de tijdgeest”, de zgn. Evangelische richting, die „de scherpe kanten van de Evangelieboodschap af vijlde en een gemoedelijke beschouwing van de godsdienst gaf, die weinigen bevredigde”. Dan wordt ook nog het verdwijnen van de Bijbel van de Openbare Scholen genoemd en het feit, dat afscheiding en doleantie tairijke gemeenten van hun trouwe kerkgangers beroofden.

De heer Fricke schrijft dan het volgende: „Tegenover de dorre streken, waarop zijn beschrijving van toepassing is en waar degelijke Evangelisatie nodig is, zijn er gelukkig nog heel veel, waar men volle kerken aantreft en waar men ook de jeugd met grote belangstelling luistert naar het woord van de kansel. De predikanten in die gemeenten, de een moge meer gaven hebben dan de ander, weten, waar het in de Kerk om gaat. Zij prediken Jezus Christus en Die gekruisigd volgens Schrift en Belijdenis. Hun woord is gegrond, ontleend aan het Woord des Heren, dat blijft in der eeuwigheid en dat niet in discrediet komen kan.” En verderop: „Het woord (met een kleine w) moge in vele gemeenten in discrediet zijn geraakt, omdat de kern aan de boodschap ontbrak, het

Woord (met een grote W) keert niet ledig weer.”

Zo’n reactie nu vind ik merkwaardig. Zeker, ik waardeer de goede toon en de poging om de situatie te analyseren. Ik heb ook wel iets begrepen van de wondere betekenis van het woord uit de Bijbel, al zal het mij misschien op een andere manier aanspreken dan de heer Fricke. Maar ik kan de schrijver niet volgen als hij blijkbaar de kous afgebreid vindt en de moeilijkheden opgelost acht bij een goede, op Schrift en Belijdenis gegrondveste prediking.

Ik weet natuurrijk zeer wel, dat er gemeenten zijn, waar men slecht naar de kerk komt, en andere, waar het beter gaat. Ik weet ook, dat een strenge, strak langs de belijdenisgeschriften gehouden prediking gemeenten vaak meer binden dan die, waarin aan de persoonlijke beslissing veel wordt o ver gelaten. Of dit intussen een sterk argument is voor de waarde van zulk een prediking, waag ik te betwijfelen. Hoor hoe een Kersteniaanse dominee foetert tegen de confessionele prediking, zie hoe eerst dddr, in die kringen, volle kerken en grote tucht is, dan zal men begrijpen, dat men de waarde van een prediking niet kan afmeten naar het kerkbezoek. Wanneer dan ook als middel tegen „dorre streken” de „degelijke evangelisatie” wordt aanbevolen, dan steiger ik. Want ik vrees, dat onder deze degelijke evangelisatie iets bedoeid wordt, waarvan ik zeker ben, dat zij, die van het verstaan van het Woord vervreemd zijn, niets zullen kunnen horen.

Sterker: ik ben er zeker van, dat voor „degelijke evangelisatie” iets anders nodig is dan wat de heer Fricke aanbeveelt.

Ik ben er van overtuigd, dat de tijd niet ver is, waarin men ook in gemeenten, die nu nog „goed” zijn, gedwongen zal zijn tot een nieuw soort spreken en handelen over te gaan. Laatst was ik in Wijk bij Duurstede. leder die de kerkerijke kaart van Nederland kent, weet wat dat betekent: een heel oud stadje, een r.k. meerderheid (dat drijft de protestanten naar elkaar toe), géén afscheiding of doleantie. Geen grote industrie, en helemaal geen oudmodernisme. Integendeel, de prediking is sinds jaar en dag precies, zoals de heer Fricke deze zou begeren. Toch verklaarde de plaatserijke predikant dat van de 350 gezinnen er 140 geheel onkerks waren en dat de aansluiting met deze gezinnen uiterst moeilijk tot stand kwam. Hier geen hooghartige, door materialisme en naturalisme aangestoken intellectuelen. Hier geen fel-rode arbeidersbeweging. Niets van dat alles. En toch...

Dat is één geval.. Wie dieper op de zaak ingaat, zal merken, dat het spreken over „goede gemeenten”, waar iedereen naar de kerk gaat en de jeugd begerig en toegewijd

luistert naar het woord van de kansel, een mythe is. Er zijn kernen van gemeenten. Er zijn groepen jongeren. Er zijn wakkere kerkeraden. Er is een verborgen liefde voor de kerk, die op verrassende vrij ze soms openbaar wordt. Maar het proces, dat de vrijzinnige gemeenten een halve eeuw geleden doormaakten, staat nu te beginnen in heel veel „goede” gemeenten. Soms vlucht men, om die „verwatering” tegen te houden naar nóg „zwaarder” prediking, soms doet men helemaal niets, omdat men de fantasie mist tot zich te laten doordringen, dat het heus niet zo best staat, soms ook probeert men nieuwe wegen te vinden en de nieuwe ontwikkeling positief te waarderen. Maar juist in dat laatste geval zal men ontdekken... hoe het woord in discrediet is. Ook in de „goede” gemeenten. Omdat men dan merkt, dat het Woord véél vreemder is dan men denkt. Daar helpt geen „degelijke evangelisatie” tegen in „dorre streken”. Die „dorre streken” zijn overal. Zij lopen door het hart van ieder, hoe veel of weinig gelovig hij ook is.

Het is verbazingwekkend, hoe weinig men zich realiseert, dat de Bijbel een vreemd boek is. Vreemd in een wereld, die kunstmatige inseminatie bij vee invoert, die ijverig zoekt naar nieuwe onderwijsmethoden zonder dressuur, die de eigendomsverhoudingen snel ziet veranderen, die het dansorkest midden in de huiskamers doet weerklinken. Van dat alles staat niets in de Bijbel en wie zich niet heeft opgemaakt tot een diepe en openhartige ontmoeting met deze wereld zal nooit de woorden vinden om duidelijk te maken wat de Bij bei in deze nieuwe situatie tot de mens van nu te zeggen heeft.

Zeker, men kan natuurrijk aan een aparte christelijke cultuur bouwen. Men kan muren bouwen om de eigen kring. Dikke muren, waardoor het geluid niet heenkomt. In ailerlei gereformeerde kringen leeft een heimelijk verlangen daarnaar, maar de besten onder hen weten, dat zo iets niet gaat. En wie zich met deze dingen in de Hervormde Kerk bezighouden, weten óók dat het niet gaat, ondanks de aanlokkelijke aanvankelijke successen van verschillende gereformeerde groepen. Maar als men dat ook goed weet, dan moet men de beproefde prediking krachtens Schrift en Belijdenis niet aanprijzen ais de remedie tegen de onverstaanbaarheid van de bijbelse boodschap. De grootste hervormde gemeente ter wereld, die van Amsterdam, niet onvermaard om zulk een prediking gedurende lange, lange jaren, heeft waarlijk niet veel meer werfkracht dan een „dorre” gemeente in Oost-Groningen.

Ons is de benadering van de moderne mens met die wonderrijke boodschap van het Evangelie een zaak van levensbeslissend belang. Wij menen, dat van het Evangelie uit dingen gezegd kunnen worden die Waarheid brengen en die de vaak verborgen nood van zielen-op-het-droge kan lenigen. Daarbij is kennis van de Bijbel en kennis ook van wat geslachten voor ons gedacht en beleden hebben gans geen onbelangrijke zaak. Maar daar komen wij er niet mee. Wij zullen dat moderne leven in solidariteit moeten aandurven. Méé-denkend, méé-handelend. Dan zullen wij niet meer van dorre streken spreken, omdat de kerken er leeg zijn en niet meer van „gedegen Evangelisatie” als men zich in zijn taal en begrippen vooral oriënteert op wat vorige geslachten geformuleerd hebben.

Het zal veeleer een verlegen stamelen zijn, waardoor anderen overtuigd kunnen worden, dat het Evangelie iets wezenlijks óók tot de moderne mens te zeggen heeft.

L. H. RUITENBERG