STild en Taak volheid. j V Psalm 24 Z'

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR. EVANGELIE EN SOCIALISME

VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR 50STE JAARGANG VAN „DE BLIJDE WERELD”

Zaterdag 12 Juli 1952 Nr 41

Redactie:

ds J. J. Buskes Jr ds L. H. Ruitenberg dr J. G. Bomhoff

Redactie-Secr.: p/a dr J. G. Bomhoff Roerstraat 48*

Amsterdam-Zuid Telefoon 24386

Vaste medewerking van

prof. dr W. Banning J. Hulsebosch H. van Veen

dr M. V. d. Voet

ds H. T. de Wijs Mej. ar M. H. v. d. Zeyde e.a.

Abonnement per jaarf 5,—; halfjaar f 2,75; kwartaal f 1,50 plus/ 0,15 incasso. Losse nrs f 0,15; Postgiro 21876; Gem. giro V 4500; Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15, Amsterdam-C; Pos&usSO

Doorbraak of klassegeest

De laatste verkiezingsuitslag als „een victorie van de klassegeest”. Ziedaar een spijtige verklaring van de leider der KVP en zo op het eerste gezicht schijnt hij gelijk te hebben; de stembusoverwinningen van WD en Welter enerzijds en vooral van de PvdA anderzijds wijzen in die richting. Het is dan ook geen toeval, dat een marxistisch geïnspireerd artikel in „De Vlam” (5-7-’52) in andere woorden precies hetzelfde zegt: de doorbraak is eigenlijk klassenstrijd.

Ik ben geneigd als stelling (èn opgave) het omgekeerde vol te houden: „Wat klassenstrijd lijkt, is en moet worden, doorbraak”.

Men heeft meer dan eens de eerste formulering van de klassenstrijd in de evangelies menen te vinden: „Hij heeft machtigen van de troon gestort en eenvoudigen verhoogd; hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig weggezonden” (Luc. 1:52,53); het „Wee de rijken” en „zalig de armen” geeft een zelfde klank en het merkwaardige is, dat niet een verzoening van arm en rijk in uitzicht wordt gesteld, maar dat God de zijde der armen kiest en hun de overwinning toezegt. Nu weet ik wel, dat deze evangelische woorden niet allereerst de economische of politieke machtstrijd bedoelen, geheel vreemd er aan zijn ze ook niet, alleen al door de tegenstelling waarvan ze uitgaan. Een aristocratisch denker als Nietzsche kon er woedend over worden dat door het christendom de beschaving gevulgariseerd was, en de tegenstellingen tussen slaven en meesters uitgewist. En toch leert ons zelfs de heel aardse geschiedenis dat we niet op het bijbels einde der dingen hoeven te wachten, om te zien, dat strijd en overwinning verlopen volgens de evangelische uitspraak; elke aardse macht heeft een tendens tot zelfvernietiging. In de staat is er altijd een klasse, die heerst en dat betekefit, dat ze onwettig regeert. Ze is er zich vaag van bewust en poogt zich te rechtvaardigen door edele verklaringen, door gulle daden, door persoonlijke integriteit, door zachtheid in de practijk. Ze lijdt er zelfs vaak onder, maar ze kan zich zelf niet redden. Er schuilt in het menselijk hart een zekere geestelijke traagheid en lafheid, die eigen tekortkomingen niet royaal er-

kennen durft en het is deze geheime ziekte, waaraan elke maatschappij lijdt. Hieraan zullen liberalisme, clericalisme, plutocratie, maar ook dictatuur namens het proletariaat ten gronde gaan.

„Niet vele aanzienlijken zijn geroepen” (I Cor. 1:26). De aanzienlijken, dat zijn de „welgeborenen”, de kinderen en de afstammelingen van de machtigen en wie hiertoe hoort, geniet niet alleen van allerlei maatschappelijke voorrechten maar ook van zedeiyke achtenswaardigheid. Onze taal verraadt dat zo aardig en de betekenis van „weledelgeboren”, of nog duidelijker in de verschuiving van de betekeniswaarde van „slecht”, dat eerst „arm” en later „moreel-minderwaardig” betekent. En zo er niet veel aanzienlijken door God geroepen worden, betekent dit, dat macht niet allen tot hoogmoed en onrechtvaardigheid, maar ook tot schijnheiiigheid leidt. En voor zover de cultuur van een maatschappij er naar streeft om de ongerechtigheden waar die samenleving op berust te verhullen, valt ze mede onder Gods oordeel en zo mag het schijnen, alsof bijbelse schrijvers de dienst der schoonheid veroordelen: „Doe van mij weg het getier van uw liederen; het getokkel van uw harpen wil Ik niet horen.” (Amos 5:23). Dit is geen puriteinse cultuuraf wij zing, maar de woorden drukken uit ’s mensen gekweld geweten over de betrekking tussen cultuur en sociale onrechtvaardigheid, immers de tekst vervolgt: „Maar laat het recht als water golven en de gerechtigheid als een immer vloeiende beek”. (Amos 5:24).

Er zijn dus geheime verbindingslijnen, ja een delicaat te hanteren parallelisme tussen Marx’ leer van de klassenstrijd en de bijbelse tegenstelling tussen de machtigen der aarde en de zwakken; in beide gevallen wordt deze lezer opgeroepen de zijde der onderdrukten te kiezen, en wordt hem in uitzicht gesteld hun overwinning; en mocht het zo zijn, dat een onbloedige verkiezingsuitslag in het Nederland van 1952 een niet onaanzienlijke overwinning bezorgde aan de zwakken, dan is er geen reden voor een bijbels gelovig mens daarover ongerust te zijn; integendeel! Te dikwijls daarenboven heeft het machtige woord der profeten getoornd tegen de

zelfgenoegzaamheid van het uitverkoren volk om geen reden tot vrees te geven, dat ditzelfde oordeel wel eens van toepassing zou kunnen zijn op de vanzelfsprekendheid, waarmee christelijke, politieke partijen hun zaak identificeren met die van het Godsrijk. In elk geval kan het iemand tot denken zetten, als hij enerzijds waarneemt, dat confessionele partijen zich telkens weer tot verdedigers der gestelde orde opwerpen, dat wil tevens zeggen, dat ze de machtigen verdedigen en de „welgeborenen”, die van de orde profiteren en deze handhaven, terwijl hij anderzijds in het Boek leest dat de wereldse orde veroordeeld is en de machtigen aangezegd wordt, dat niet velen hunner tot het Koninkrijk Gods geroepen zijn.

Het is hachelijk zich over het marxisme uit te spreken zonder enige schriftgeleerde uit die kring te kwetsen. Laat me dus heel voorzichtig zeggen, dat als het marxisme zou leren dat een zuivere machtsverschuiving als resultaat van de klassenstrijd automatisch een betere d.i. een rechtvaardiger maatschappij zou veroorzaken, dit in geen geval een bijbels leerstuk is. In deze zin is elke victorie in de klassenstrijd een opgave, en wel, voor een doorbraak. Van een dictatuur van of namens het proletariaat verwachten wij niets, alleen al omdat macht bederft.

In diepste zin betekent doorbraak niet alleen een doorbraak der traditionele politieke kaders maar veel meer een doorbraak der gestandaardiseerde, maatschappelijke ongerechtigheden, een resoluut partijkiezen voor allen die in en krachtens de sociale (wan-)orde zwak en arm zijn. Dat de slachtoffers hun zaak bepleiten en er voor strijden, ligt in de orde der dingen. De doorbraak begint daar, waar juist zij, die men geen slachtoffer kan noemen, partij kiezen voor de armen en zwakken. Het radicalisme van een sociale politiek zal de overwinning van de klassenstrijd bezegelen en wettigen tot een overwinning van de echte doorbraak. Men spreekt al te vlot van „zegeningen” der cultuur. Maar dan pas kan de cultuur een zegen worden en zal de Heer „het getokkel der harpen” ■mllen horen, als dit niet dient om het gezucht der ongelukkigen te overstemmen, maar wanneer het begeleidt de zang van allen. En moge die zang opstijgen tot voor Zijn troon.

Het mag in diepe zin bevredigend heten, dat zo vele ouden van dagen de weg tot onze partij gevonden hebben, omdat de lijstaanvoerder onzer partij terecht de naam van vader mocht voeren. Wie met de bijbel vertrouwd is, kan zich daar alleen maar over verheugen, want het Boek heeft eens voor goed de partij der weerlozen gekozen. En als ik me te binnen breng, uit