Beslissingen van Woudschoten

Er vallen natuurlijk eerder mussen van het dak door de warmte dan door de schok die zij krijgen bij kennisname van de besluiten der Generale Synode der Ned. Hervormde Kerk. En omdat er vele mensen zijn, die alleen maar kennisnemen van wat schokkend is, slaan ze de rubriek Kerknieuws over.

Zij hebben ongelijk. Althans wat betreft de verslagen van de pasgehouden synodezittingen te Woudschoten. De betekenis van wat daar aan de orde is geweest, mag men niet onderschatten.

Laat ik vijf punten, die mij het allerbelangrijkst voorkwamen, noemen.

Ten eerste: het vertrek van dr K. H. E. Gravemeyer uit Nederland naar Z.-Afrika. De tijd is nog te vroeg om de betekenis van deze markante persoonlijkheid voor het gehele Nederlandse volk te peilen. Zeker is, dat, in menig opzicht levend vanuit de denkwereld van de 17e, Gouden, eeuw mét zijn verzet tegen Rome, zijn opkomen voor de gereformeerde waarheid voor het ganse volk, zijn patricische allure de Hervormde Kerk gestuwd heeft tot een doelbewust verzet tegen de Duitsers en tot het zien van zijn nieuwe functie. Hij had daarbij naast zich én Kraemer, die dacht in werelddelen en oog had voor kómende vormen, èn Banning, die als geen van hen de cultuurcrisis gepeild had en het gewicht van de maatschappelijke achtergrond erkende. Hij, Gravemeyer, gaat nu Nederland verlaten. Hij ziet in Z.-Afrika een opdracht: de Nederlandse immigranten te helpen zich aan te passen aan deze wereld, waarvoor Gravemeyer een wonderlijke antenne en de juiste golflengte heeft. Dat hij tevens de Z.-Afrikaans sprekende kerken daar wil helpen zich niet al te ver te verwijderen van de moederkerk, nl. de N. Hervormde, spreekt voor zich zelf.

Ten tweede, de benoeming van dr J. H. Hoekendijk als kerkelijk hoogleraar te Utrecht. Ongeveer de helft van alle a.s. Herv. predikanten wordt te Utrecht opgeieid. Als opvolger van prof. Berkelbach v. d. Sprenkel, de man der Oecumene, is thans een man geroepen, die op geen enkele wijze in een traditioneel schema past. Van huis uit niet Hervormd, maar Vrij-Evangelisch. In N.0.-Indië geboren, in de sfeer van de zending, werd zendeling, ging Arabisch studeren, later theologie en volkenkunde. De oorlog brak uit. Hij werd studentenpredikant, gearresteerd, ontsnapt, illegaliteit, opgeroepen naar Londen, op tocht er heen bij de „Maquis” terechtgekomen. Direct na de oorlog naar Indonesië via Engeland en Amerika. Op de dag der“ Japanse capitulatie kwam hij daar aan. Werkt in regerings- en zendingsverband. In

1947 secretaris van de Zendingsraad, sinds 1949 secretaris van het departement voor de studie van de Evangelisatie bij de Wereldraad. Daarvoor dook hij diep onder in de problemen van benadering der cultuur, die aan de beïnvloeding van het christendom ontzonken is en maakte hiervoor speciaal studie in Indonesië, Hongarije, Frankrijk en Z.-Afrika.

Ik schrijf hier iets uitvoeriger over om te laten zien, dat de synode bewust voor de opleiding van predikanten, die practisch allemaal op een „pastorietje met Marietje” beginnen, niet koos een man uit zulk een pastorie, die van sommige vakken méér wist dan anderen, maar het geheel stelde in een haast duizelingwekkende ruimte.

Ten derde: het vraagstuk van oorlog en vrede is aan de orde geweest. Er is een verklaring over afgegeven. De behandeling van dit stuk behoort tot de beste uren, die ik in al de afgelopen zeven jaar in deze vergaderingen doorbracht. De definitieve tekst ligt nog niet voor mij. Daarom kêin ik niet veel citeren. Maar welk een klaarte, welk een breedheid, welk een erkenning van terughoudendheid om voor anderen te kiezen, welk een nuchter geloof spreekt er uit. Er wordt gewaarschuwd tegen nationalisme, tegen oorlogsromantiek, tegen denken in een wit-zwart schema. Het stuk vraagt om aandacht voor sociale rechtvaardigheid en voor aandacht voor de onontwikkelde gebieden. Het wil vooral niet de band met de christenen achter het ijzeren gordijn loslaten en waarschuwt tegen het absoluut-stellen van het westerse denken. Het eerbiedigt de dienstweigeraar en het roept al degenen die de bewapening

van het Westen aanvaarden (waar het stuk ten slotte voor kiest) op, de demonie die er in ligt tegen te gaan. En dit alles tegen de achtergrond van een ondubbelzinnige afwijzing van de communistische ideologie en praktijk.

Men kè,n niet meer zeggen, dat de Kerk niet gesproken heeft. Laten wij hopen, dat er naar geluisterd wordt.

Ten vierde: de synode nam met merkwaardige eensgezindheid, na enige m.i. het geheel niet verbeterende amenderingen het rapport over het huwelijk aan. Het is een bijzonder fraai stuk werk. Vijf jaar lang is aan dit rapport gewerkt. Dat de synode dit aannam is er een teken van, dat er een stille revolutie bezig is plaats te grijpen in de huwelijksverhoudingen. In de verhoudingen binnen het huwelijk wel te verstaan. Dit huweiijksleven wordt toch wel anders gezien dan door onze grootouders. Het culmineert in de royale en ondubbelzinnige aanvaarding van verantwoorde geboorteregeling, waarbij mechanische middelen even toelaatbaar worden geacht als periodieke onthouding. Daar culmineert het in, maar men moet het geheel vooral daarbij in ogenschouw nemen. Dat het gezag van de man over'de vrouw tóch (zij het op zeer gemitigeerde wijze) gehandhaafd bleef, betreuren wij; evenals de strakke redenering over de echtscheiding. Toch blijft er veel, zeer veel over, waar wij dankbaar voor kunnen zijn. Als het straks in druk verschijnt, zullen wij er zeker meer aandacht aan besteden.

Ten vijfde: de vernieuwing der psalmberijming gaat door. Langzaam, maar door een aantal mannen en vrouwen, die weten wat kunst is en wat dienen is. Dat de Hervormde Kerk niet dezelfde haast heeft als de Gereformeerde Kerken mag dankbaar aangetekend worden.

Men ziet; allemaal punten van uitzonderlijk beiang in het leven van de grootste reformatorische kerk en daarmee ook van ons gehele volk. L. h. R.

welke maatschappelijke groepen de communistische partij allereerst haar leden wint, dan is het geen zorgwekkende, maar een dankbare gedachte, die me vervullen moet, als het waar is dat velen hunner de weg tot onze partij hervonden hebben. Hun verwachting van klassenstrijd zal geadeld moeten worden door een waarachtige doorbraak.

We kunnen dus te voorzichtig, we kunnen dus te voorbarig, we kunnen niet te radicaal zijn.

J. G. B.

DE V.V.D. EN DE VAKBEWEGING

Wat er in de week, die verloopt tussen het moment, waarop dit artikel is geschreven en het verschijnen van het nummer van dit blad, waarin het waarschijnlijk een plaats zal krijgen, nog gaat gebeuren rondom de kabinetsformatie, kan ik bij geen benadering gissen. Maar op ’t ogenblik is de V.V.D. nog buiten de besprekingen gehouden. Dat feit heeft wel enige indruk gemaakt en bij iedereen leeft de gedachte, dat dit feit wel zal samenhangen met het al berucht geworden communiqué van het hoofdbestuur der V.V.D. Meer in het bijzonder met de venijnige opmerkingen in dat communiqué over de Raad van Vak-Qientralen en de drie grote vakverbonden. Inhoud en strekking van deze opmerkingen waren duidelijk. De regering, zoals we die hadden, staat onder de dwang van de combinatie N.V.V.-C.N.V.-K.A.8., die onder één hoedje spelen. Als dat zo zou blijven, is er voor de V.V.D. geen 10l aan om in de regering mee te doen.

Bovendien is die combinatie er vanwege het onder-één-hoedje-spelen voor een groot deel debet aan, dat de arbeiders het verschil tussen een goede christelijke

politiek en een socialistische niet zien. ’t Had ook wat eenvoudiger zo gezegd kunnen worden: de C.N.V. en de K.A.B. zijn er mee verantwoordelijk voor dat zoveel protestants-christelijke en rooms-katholieke arbeiders op de P.v.d.A. hebben gestemd en daardoor mee hebben verhinderd dat het roer op een ferme manier om kon worden gegooid in de door de V.V.D. gewenste richting.

Stond dit alles niet in een officieel communiqué, dan zou men het kunnen kwalificeren als „bittertafel-politiek”, maar nu ligt de zaak toch wel even anders,

In zekere zin is het misschien goed, dat dit ongelukkige communiqué is gepubliceerd. Er is nu ten minste uitgesproken (zij het ietwat verbloemd), wat overigens niet onbekend was: de toon- en koersaangevende groep in de V.V.D. ~lust” de vakorganisaties niet.

Wil in wezen deze grote organisaties, die te zamen de factor „arbeid” in ons volk vertegenwoordigen, niet als volwaardige partner erkennen. Dat blijkt overigens niet alleen uit dit (Vervolg op paq. 3)