Verantwoordelijkheid

Eén der grote verschillen tussen de mens en het dier is de verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid jegens zichzelf, de naaste, de gemeenschap, God. Deze verantwoordelijkheid maakt het voor de mens mogelijk werkelijk te leven. De nihilist (wij zijn het allen veel vaker dan wij wel tegenover elkaar willen toegeven) vlucht juist daarom weg uit situaties, waarin hij gesteld is of wordt, omdat hij de verantwoordelijkheid in welke vorm dan ook schuwt. Zelfs de verantwoordelijkheid jegens zichzelf ontvlucht hij, omdat hij niet tot zichzelf wil inkeren. Zodra de verloren zoon ophield met zijn nihilisme kwam hij tot zichzelf.

Aan deze verantwoordelijkheid zit de vrijheid vast. Slechts iemand die vrij is, kan verantwoordelijkheid dragen. Als al ons doen en laten door anderen of door een hogere macht of door een boos lot bepaald werd, zou er geen sprake zijn van verantwoordelijkheid. Wij zouden dan ook geen mensen zijn, maar technisch bewonderenswaardige robots, van wie men veel antwoorden kan krijgen, maar nimmer een antwoord op de vraag: „welke zin heeft het leven?” En het antwoord op die vraag is nu juist het antwoord, dat de verantwoordelijke mens wel kan geven.

Vrijheid is niet doen en laten wat men graag wil, maar vrijheid is steeds een ruimte, die iemand gegeven is overeenkomstig zijn aard en bestemming, ’s Mensen aard en bestemming is te leven tot Gods eer en tot dienst aan de naaste en de gemeenschap. In deze dienst dient hij trouwens ook weer God, die niet is de verre onbekende Voorzienigheid, maar de Vader van Jezus Christus, d.w.z. de Vader van één onzer. In de naaste ontmoet hij niet alleen de medemens en broeder, maar ook God. Ons leven wordt zo één en al dienst, dat is om een Engelse zegswijze te volgen „liefde in actie”.

Het gebod Gods is daarom door Jezus Christus vervuld, omdat hij deze liefde in actie compleet heeft gedemonstreerd. Sindsdien is het gebod Gods nooit meer een vijandige opdracht, maar een aansporing tot liefde. Zodra dat gebod bij ons leidt tot liefdeloosheid, dan overtreden wij in feite het gebod van God en wat erger is vdj zien voorbij aan de liefde Gods in Jezus Christus. Wij zeggen neen tegen God en zondigen dus, want is niet het wezenlijke van de zonde het neen zeggen als God ja heeft gezegd?

Daarom mag men het gebod nooit als een letterkwestie zien. Ik mag volgens het gebod niet liegen, maar vaak word ik daartoe gedwongen uit barmhartigheid. Ik mag niet doodslaan, maar het kan helaas voorkomen, dat men het moet, omdat de liefde tot anderen het eist. Ik mag op Zondag niet werken of laten werken, maar ik moet het doen of laten doen, omdat anders onbarmhartigheid zou geschieden.

Deze lange, wat zwaar-op-de-handse inleiding was nodig om te komen tot het nieuwste „Zondagsschandaal” in ons land, nl. te Nunspeet en Ermelo. Volgens de Volkskrant heeft de gemeenteraad van Ermelo besloten om afwijzend te beschikken op het verzoek van de daar gelegerde militairen om op Zondag met hun familieleden gebruik te maken van de beide natuurbaden aldaar. De baden zijn daar op de Zondag gesloten op grond van het gebod der Zondagsheiliging. Dat is voor de gasten ver-

velend, maar niet onoverkomelijk. Voor de militairen, die niet naar huis kunnen, betekent het, dat de dag op andere, soms minder aanbevelenswaardige wijze gevuld wordt dan door het nemen van een bad. Het ergste is echter, dat één der raadsleden zijn stem nog nader gemotiveerd heeft met twee argumenten:

1. De kerk gaat ’s middags om 2 uur al weer open.

2. Ze moeten maar ergens anders gaan zwemmen, waar het v/el mag.

Het eerste argument getuigt van een zieUge verdwazing. Denkt dit raadslid werkelijk, dat er één sterveling is, die het vanzelfsprekend zal achten naar de kerk te gaan, als hij weet daar hen te ontmoeten, die blijkbaar geen begrip hebben voor zijn nood? Deze kerk is dan geen kerk meer, maar een aanslag op zijn geloof. Hier wordt weer eens het harde woord van Ezechiel waar, dat later van deze lieden het bloed geëist zal worden van deze militairen, die zij uit de kerk gejaagd hebben, niet alleen voor dat jaar in Ermelo of Nunspeet, maar voor hun hele leven. Zij dragen de verantwoordelijkheid, die deze jongens het gezicht op God ontnomen hebben.

Het tweede argument is nog erger. „Ze moeten maar elders gaan zwemmen, waar het wel mag.” Want daar zit Pilatus op zijn rechterstoel en wast zijn handen in onschuld. Ja, dat raadslid is niet verantwoordelijk, als deze jongens in Epe of in Harderwijk gaan zwemmen, want dat hebben die jongens zelf gedaan. Hij staat vrij!

Dit soort goddeloze schijnheiligheid komt veel voor in bepaalde orthodoxe kringen. Men verbiedt iets op grond van een al of niet scheve interpretatie van het gebod en kijkt niet naar de gevolgen, die misschien erger zijn dan het overtreden van het gebod. Ik kan mij voorstellen, dat er meer „zonde” gebeurt in Nunspeet en Ermelo, omdat iets niet „mag” op Zondag dan wanneer men het maar had toegestaan. Het

zich bedrinken, de sexuele excessen, de roddel — het zijn alle zonden, die nog al eens voorkomen in deze Zondagsheiligende dorpen. Heeft men zich wel eens afgevraagd, of er een oorzakelijk verband ligt tussen de Zondagstyrannie daar en deze misdragingen?

Zeker heeft men dat, maar telkens is weer het wasbekken gekomen en werden de handen in onschuld gewassen. Het Christendom betekent voor vele lieden nu eenmaal niet veel meer dan het houden van het grote gebod der Zondagsheiliging. Natuurlijk gaan zij dan bovendien nog voorbij aan de wezenlijke inhoud van dat gebod: de rust, die er overblijft voor Gods volk, wordt in de Zondag betekend. Men leeft trouwens voorbij aan het Woord van God in zijn totaliteit doordat men een brokstuk verabsoluteert, nl. de tien geboden. Men moest weer eens de moed opbrengen om te staan In de ware menselijke vrijheid, die alleen het Woord van God kan geven. Dan zou er misschien ook weer een echte verantwoordelijkheid kunnen bloeien m deze verdorde levens van wetsgetrouwe, in de zonde geboren Christenen.

Nu kan men duizend keer zeggen; er is toch zulk een vroom leven op de Noordelijke Veluwe. Dat zal wel. Men kan zeggen: er zijn veel stoere, oude gebruiken en die hebben toch waarde. Dat zal wel. Maar ik belief deze schoonpraterij pas aan te nemen, als van de zijde der kerken in deze Veluwestreek duidelijk op de kansels protest wordt aangetekend tegen deze „Christelijke” goddeloosheid en tegen dit onbarmhartige gedoe, waardoor jongens tot groter zonde worden gedreven en waardoor hun het uitzicht wordt benomen op Gods heerlijk evangelie.

Verantwoordelijkheid is er voor de raadsleden van Ermelo niet alleen voor het handhaven van het vierde gebod, maar voor alle geboden Gods. En niet alleen in Ermelo, maar ook daarbuiten. Maar bovenal is er verantwoordelijkheid voor de Christenen, die wel heel erg schuil gaan achter deze raadsleden, voor de prediking van de blijde boodschap, dat Jezus een vriend is van zondaren en niet van heilige boontjes. En die blijde boodschap kan ook gepreekt worden door het bad op Zondag te openen. J. G. V. d. PLOEG

Na zeven jaren

INDONESIË’S ZORG EN VERWACHTING

Een aanzienlijk gedeelte van de rede, die president Soekarno jongstleden Zondag de zevende herdenkingsdag van Indonesië’s onafhankelijkheid heeft uitgesproken, was gewijd aan West-Irian, of wel Nieuw-Guinea. Het is jammer, dat deze in wezen niet zo belangrijke kwestie nog steeds tot het middelpunt èn de steen des aanstoots wordt gemaakt in zaken van Nederlands-Indonesische samenwerking. Jammer, hoewel begrijpelijk, want niemand kan zich aan de indruk onttrekken, dat West-Irian voornamelijk steeds weer op het tapijt komt bij gebrek aan beter, in de meest letterlijke zin van het woord.

Dat is het teleurstellende, voor de zich in de Indonesische vrijheid verheugende buitenstaander, maar vooral ook voor de weleer vurige en geestdriftige Indonesische nationalist, voor wie het streven naar nationale vrijheid tevens een streven was naar grotere nationale welvaart. De vrijheid is er nl. wel ongeveer gekomen, in de zeven jaren sinds de zeventiende Augustus 1945,

maar met de welvaart is het slecht gesteld. De vijf crises

Volgens Soekarno wordt de Indonesische ontwikkeling ernstig gehinderd door de onvrijheid van West-Irian; zelfs gaat van dat stuk Nieuw-Guinea naar zijn mening dreiging uit. Als hij het daarbij gelaten had en bijgevolg de verantwoordelijkheid voor het geringe welslagen der Indonesische politiek op de schouders had gelegd van de „halsstarrige, uit-de-tijdse Nederlandse politici”, zouden wij voldoende reden hebben voor oprechte verontwaardiging. Nu is dit verwijzen naar West-Irian slechts pijrdijk, en, ofschoon met het oog op het sterk verminderde „revolutionnaire élan” wel enigszins begrijpelijk, van weinig objectiviteit getuigend. Soekarno heeft nl. tegelijkertijd onverbloemd de Indonesische kwalen genoemd. „Indonesië is het slachtoffer van vier crises; een politieke crisis, omdat velen niet meer in de democratie geloven; een crisis in het apparaat van de handhaving