W&LL om 7 anti 6

Reeds eerder verscheen onder deze titel een artikel in Tijd en Taak. Het was na de rede van de a.r.-fractievoorzitter in de Eerste Kamer, prof. Anema, enkele jaren geleden. De grijze, maar steeds jonge hoogleraar bepleitte in die rede het samengaan van de A.R.P. met K.V.P. en P.v.d.A., omdat slechts op die wijze het landsbelang het best zou worden gediend.

Enige tijd later moest ik helaas een ander artikel schrijven: Jammer, anti’s. Dat was naar aanleiding van de weigering van de A.R.P. om prof. De Gaay Fortman en mr Mijnen, beiden goed bekend in progressief Nederland, te laten meedoen aan het nieuw te vormen kabinet. Zij waren zo zei men van a.r.-zijde parlementair onervaren. De werkelijke reden was, dat de A.R.P. weigerde het roer om te werpen van economisch-liberaal gezinde politiek naar economisch-progressieve politiek.

Een derde artikel, gewijd aan de anti’s, schreef ik in de verkiezingstijd onder de titel: Niet zo, anti’s. Ik critiseerde hierin de wel heel grove en lasterlijke a.r.-propaganda en waarschuwde hen, dat zij op die wijze niet sterk stonden en bovendien de brug afbraken, die zou kunnen leiden tot een samengaan in een volgend kabinet, waarin de V.V.D. wel niet zou worden betrokken. Ik stelde in dat artikel ten voorbeeld van een waardige a.r.-propaganda de rede van prof. Zijlstra voor S.S.R. Rotterdam. (Deze rede is inmiddels in druk verschenen in E.S.B. van 30 Juli, 13 en 20 Augustus en bevat een positieve critiek op het plan van de P.v.d.A.)

En nu keer ik weer terug tot het eerste artikel, daar het kabinet gevormd is, waarin twee a.r.-ministers zijn opgenomen, onder wie prof. Zijlstra. Het zal de lezers van Tijd en Taak dus niet verwonderen als ik nu opnieuw zeg: Welkom, anti’s.

Dit historisch overzicht gaf ik niet om mezelf wat in uw waarderende belangstelling te plaatsen, maar omdat achter dit alles een merkwaardige ontwikkeling te bespeuren is. Een ontwikkeling, die het best te vergelijken is met dat, wat wel eens van gereformeerde dames gezegd wordt, nl. dat zij altijd een jaar of meer op de mode achter zijn. Maar zij volgen altijd! En enkele zeer onafhankelijke lieden in de gereformeerde kring doen hun eigen zin, met of tegen de mode in. Zo is het ook in de politiek: men kon maar heel moeilijk loskomen van de politiek van ongetwijfeld grote allure van Colijn, een politiek, die echter duidelijk economisch-sociaal liberaal was en in strijd met wat in de tijd

van Kuyper en Talma als a.r.-politiek gold. Er is geen sprake van, dat Schouten, De Wilde of V. d. Heuvel (om maar drie vooraanstaande anti’s te noemen) kunnen zeggen, dat zij in de lijn van Kuyper en Talma zijn doorgegaan. Zij hebben een politiek gevoerd, die aan de V.V.D. bij monde van prof. Oud de illusie van de „derde macht” als homogene liberale eenheid, heeft gesuggereerd. Daartegen was in de A.R.P. oppositie, zowel van de zijde van het C.N.V. als van de zijde van een groep jongeren. (Men neme dat niet naar de leeftijd, zie het voorbeeld van prof. Anema). Eén der vurigste voorstanders van een aan de tijd en aan het christelijk beginsel aangepaste, progressieve economische en sociale politiek was prof. Zijlstra. Zeker, hij behoort stellig niet tot de socialisten, die als christenen tot de P.v.d.A. zijn toegetreden. Hij is van mening, dat er wel degelijk plaats is voor een christelijke partij, zoals de A.R.P. is. Hij heeft fundamentele critiek op sommige economische denkbeelden in onze partij, waarbij opgemerkt zij, dat ook binnen de P.v.d.A. op deze punten geen eenstemmigheid bestaat, bijv. in zake socialisatie en arbeidersaandeel in de investeringen. Maar voor zover het socialisme is een diepingrijpende critiek op de huidige maatschappelijke orde, kan zeker gezegd worden dat hij samen met de socialisten wil streven naar een orde, waarin groter sociale gerechtigheid heerst. Het is dan ook zeer te recht, dat Het Vrije Volk schreef, dat in het nieuwe kabinet de departementen van Financiën, Sociale Zaken en Economische Zaken in handen zijn van ministers, over wier beleid men niet in het onzekere behoeft te verkeren. Ik meen, dat ook met vertrouwen het beleid zal kunnen worden tegemoetgezien van de andere anti-revolutionnair in het kabinet, mr Algera.

Hoe belangrijk het nu moge zijn, dat in dit kabinet de ministers van a.r.-overtuiging vertrouwenwekkend zijn, toch gaat de betekenis van het toetreden van antirevolutionnairen ver uit boven de personen. Twee dingen zijn nl. zeer belangrijk:

1. De anti’s bevinden zich niet langer in de oppositie. 2. Het Tooms-rode exclusieve verbond is verbroken.

Over beide belangrijke voordelen een enkele opmerking. Allereerst het feit, dat de anti’s voortaan bevrijd zijn uit hun onvruchtbare isolement. Men kan niet zeggen, dat altijd het verkeren in de oppositie onvruchtbaar is.

Integendeel, het kan zeer nuttig zijn, als een partij een tijd lang in felle oppositie staat tegenover het zittende kabinet. Een goed werkende parlementaire democratie heeft oppositiepartijen nodig. Het voorbeeld van Engeland, waar de leider van de oppositie een betaalde functie heeft, is illustratief. Het verlangen naar een zo breed mogelijk opgezet kabinet heeft een zekere a-democratische tendens, die het parlement zou kunnen degraderen tot een applaudisserende menigte, zoals we die goed kennen in de totalitair-geregeerde landen. Maar oppositie moet niet steeds van dezelfde kant komen. Dan verzuurt nl. zulk een partij en dreigt het gevaar, dat steeds neen gezegd wordt, ook al zeggen de beginselen van zulk een partij iets anders. Zo zuur dreigde de A.R.P. te worden. Men behoeft nog maar eens te lezen de kleine artikeltjes rechts bovenaan in Trouw voor de verkiezing en men proeft de azijn. Daar komt nu een eind aan. Het roer is om en als men nu maar zo verstandig is, niet te veel de oude kaarten weer op te slaan, zal men bemerken, dat het met de anti’s voortaan goed samenwerken is, ook al zouden de personen anderen zijn dan nu.

Daarbij komt, dat thans door de A.R.P. geleidelijk aan kan worden af gerekend met de oude koers, stijl-Colijn. Dat zal ook tot uiting moeten komen in de houding van de thans nog in de Kamers zittende anti’s. Mochten zij zich niet kunnen vertrouwd maken met de geleide economie, die thans hun eigen Rea-ministers zullen gaan bedrijven, dan zullen zij aan anderen hun plaats moeten afstaan, daar anders de interne spanning wel eens te groot zou kunnen worden. De 25e Juni zal voor de A.R.P. een beslissende datum kunnen zijn!

En nu het tweede voordeel: K.V.P. en P.v.d.A. zitten niet meer muurvast aan elkaar. De rooms-rode coalitie maakt plaats voor een samengaan van drie groepen: de rooms-katholieke de protestantse en de socialistische partijen in Nederland. Dat betekent het einde van de overheersende invloed der K.V.P.,maarwonderlijkerwijze zal dit voor de Nederlandse roomskatholieken meer voor- dan nadeel opleveren. Het anti-papisme kon de laatste zeven jaar zo bloeien, omdat de K.V.P. zo’n overheersende plaats innam. Nu is het zo, dat het kabinet desnoods zonder de K.V.P. kan worden geformeerd. Zeker zal dat niet zo snel gebeuren, ook al niet, omdat de K.V.P. niet uit Duynstee’s bestaat, maar uit heel veel progressieve katholieken. De conservatieve vleugel is maar klein, zij het dank zij hun gevulde portemonnaie vrij luidruchtig Zou de K.V.P.-leiding voortgaan met het spel op beide vleugels, dan zal zij bij de komende verkiezingen nog meer zetels verliezen aan de P.v.d.A. Hoe meer dit doordringt tot de verantwoordelijke r.k.-politici, zoveel te progressiever zal hun koers worden, overigens ten nadele van het aantal zetels der P.v.d.A. (Maar het landsbelang gaat heus boven het belang van de socialistische partij I)

Zo is het toetreden der beide anti’s tot dit kabinet een gebeurtenis van groot politiek belang. Velen zullen voorlopig in onze kring nog wel argwanend staan, maar ik ben er vast van overtuigd, dat zij over enige tijd met mij van harte verheugd zijn over de wijze politiek van alle kanten, die er toe heeft geleid, dat het isolement heeft plaatsgemaakt voor de medeverantwoordelijkheid in een kabinet, dat gaat streven naar volledige werkgelegenheid, redelijke inkomstenverdeling en sociale zekerheid.

J. G. VAN DER PLOEG