PRESIDENT DWIGHT D. EISENHOWER

Een taak voor Europa

Democratisch Europa is niet ingenomen met de verkiezing van generaal Eisenhower tot president der Verenigde Staten. Tot deze conclusie leidt kennisneming van de commentaren. De vele jongere Amerikanen, en de vele Amerikaanse vrouwen, die volgens de geldende veronderstelling de balans zo zeer ten gunste van de generaal hebben doen overslaan, hebben de Europese democraten teleurgesteld.

De andere candidaat, Stevenson, was voor Europa een volslagen onbekend man. Maar zijn politieke uitingen gaven vertrouwen. Hij heeft zich een waardig, scherpzinnig en volstrekt redelijk denkend politicus getoond. Eisenhower daarentegen heeft zijn generaalsglans in Europese ogen wel spoedig verloren. In zijn campagne is maar weinig gebleken van een werkelijk doordachte politiek. In menig opzicht is hij de spreekbuis geworden van de groep van senator Taft, en deze vertegenwoordigt bepaald niet het edelste deel der Amerikaanse politiek.

Het gevaar, waar velen vroeger al op gewezen hebben, dreigt dan ook werkelijkheid te worden: Eisenhower, zelf niet voldoende deskundig om zich op de vele noodzakelijke terreinen zelfstandig een oordeel te vormen (hij is te veel generaal en te weinig politicus), vaart op het kompas van zijn raadgevers; en deze raadgevers vertegenwoordigen in meerderheid het meest rechtse gedeelte der republikeinse partij. Tenzij Eisenhower alsnog de bakens verzet en geheel zelfstandig zijn adviseurs kiest, heeft het er veel van, dat niet hij, maar de republikeinse partij president wordt in Januari a.s..

Stellig heeft zulks voor Europa en de wereld ernstige consequenties. Als men de vele beloften, die Eisenhower zijn kiezers heeft gedaan, op de keper beschouwt, stuit men op enkel tegenspraak. Hij zal de belastingen verlagen, maar tegelijkertijd de tot nu toe gehuldigde politiek tegenover het communisme van bedwinging vervangen door terugdringing. Alsof zo’n koers, nog afgezien van de politieke dwaasheid die er uit spreekt, niet nog veel kostbaarder zal worden dan de huidige. Hij zal naar Korea gaan om te trachten de vrede te winnen daar. Ook hier een bedenkelijke simplificatie van problemen. De corruptie te Washington zal hij met wortel en tak uitroeien, maar voor zijn positie in de republikeinse partij is hij afhankelijk van in dit opzicht nog al besproken figuren als de vice-president Nixon, McCarthy en Taft. Zo kunnen wij doorgaan.

Stellig hebben al deze links en rechts gedane beloften hem de overwinning bezorgd, maar daardoor is tegelijk ernstige tegenzin tegen hem opgewekt in Europa. Europa, dat met Eisenhowers overwinning de verkiezing in Amerika verloren heeft, en dat zich nu klemmender dan ooit de taak ziet toebedeéld van het ontwikkelen van groter zelfstandigheid tegenover Amerika, ten einde eventuele avonturen zoveel mogelijk te kunnen voorkomen.

Eén van de belangrijkste factoren voor het creëren van een zelfstandiger Europa is de medewerking van Engeland. De Franse uitingen der laatste weken hebben daaraan veel aandacht gewijd. Frankrijk wil Enge-

land als bondgenoot binnen de Europese gemeenschap, opdat West-Duitsland in toom gehouden kan worden. En Frankrijk wil Engelse hulp om de scherpste kanten van de verhouding met het communistische blok uit de weg te kunnen gaan. Met een agressiever Amerika (want dat zal het Amerika vari Eisenhower stellig zijn) is zulks nog dringender gewenst dan voorbeen. Alles wijst er op, dat ook de Russische leiders voorlopig een oorlog willen vermijden. Het is dan ook van belang de gevaarlijkste conflictstof weg te nemen.

Dit alles laat zich echter eenvoudiger zeggen dan uitvoeren. Zodra eigen nationale belangen in het gedrang komen, wordt

het voor Frankrijk weer moeilijker om deze politiek uit te voeren. Dat geldt bijvoorbeeld voor Indo-China. Voor de oorlog daar vragen de Fransen veel meer steun van de Verenigde Staten. Hoe is een zo op de spits drijven van dit conflict met de communistische wereld (want grotere Amerikaanse steun betekent nog heviger gevechten) te rijmen met bijvoorbeeld de Franse beduchtheid tegen uitbreiding van de oorlog in Korea?

kwestie-Tunis is, hoewel niet zo gevaarlijk, van dezelfde aard. Op het stuk van verbeeldingszin, gematigdheid en democratische trouw, die de Fransen zo gaarne van de Amerikanen eisen, schieten zelf daar ernstig tekort,

-Frankrijk met werkelijk succes en recht van spreken de koers wil inslaan die Herriot, Daladier en president Auriol hebgesuggereerd, en waarbij Europa wel varen, zal het nog heel wat moeten verbeteren in eigen huishouding. Men kan van anderen nu eenmaal niet vergen, wat men nauwelijks presteren wil.

H. VAN VEEN

EEN BIJZONDERE DOORBRAAK

Tot 1952 waren wij gewend, dat aan het hoofd van één departement ook één minister stond, benoemd door de Koning, die kan ontslaan naar „welbehagen”, zoals de Grondwet het uitdrukt.

En wij allen weten wat deze benoeming en wat dit ontslag, sinds het parlementaire stelsel werd ingevoerd, betekent.

Dat men er enkele jaren geleden toe is overgegaan de mogelijkheid te scheppen, dat een minister bekwame mannen naast zich, of beter nog: onmiddellijk onder zich kon stellen, was begrijpelijk. Het ministeriële ambt is zo veelzijdig, dat bijna niemand meer in staat is om een dergelijk ambt te vervullen met de volle door onze Grondwet vereiste verantwoordelijkheid. De keuze van de functie van staatssecretaris is dan ook een gelukkige geweest, want zij schept de mogelijkheid staatsmanschap aan deskundigheid te paren, zonder dat er sprake van is, dat de functies, nl. de functie van minister en die van staatssecretaris, staatsrechtelijk volkomen gelijkwaardig zijn; er is subordinatie en dat is niet alleen noodzakelijk voor een goede gang van zaken in het algemeen, maar ook zeker nodig als men in de geest van de Grondwet wil blijven handelen. Wij zijn nu, sinds Augustus 1952, een stapje verder gegaan en hebben twee ministers voor één departementale zaak benoemd. Naast onze minister van Buitenlandse Zaken staat nog een Excellentie, die als hij over de grens komt in zijn kwaliteit van minister minister van Buitenlandse Zaken is; komt hij, of blijft hij, binnen de grenzen van het rijk in Europa, dan heet hij: minister zonder Portefeuille.

Nu geeft de Grondwet aan de Koning geen enkel voorschrift, of enige bindende regel in zake de benoeming van de hoofden der departementen, maar we hebben hier te doen met een logische gewoonterechtsregel, binnen de grenzen van het parlementaire stelsel, nl. dat elk departement één minister heeft. Trouwens, de scheppers van deze nieuwe constructie in ons Staatsrecht hebben dit blijkbaar ook wel aangevoeld en zijn met een oplossing gekomen, die kunstmatig en gewrongen is.

De Koning is vrij in zijn benoeming en we achten die vrijheid verder geen onderwerp van discussie, hoewel het zeer interessant is om na te gaan in hoeverre er verband bestaat tussen het parlementaire stelsel en de kabinetsformatie. Hierover verscheen kortgeleden een werk van dr Lammers en we mogen de belangstellende lezer naar dit boek verwijzen. Wij willen alleen de doelmatigheid dezer verandering zeer in het kort bespreken. De rechtmatigheid, op grond van geschreven of ongeschreven recht, betrekken we niet in deze beschouwing. Heeft men in het streven naar doelmatigheid een soort arbeidsverdeling op het oog gehad? Wij geloven het niet. Eerder moeten wij aannemen, dat deze nieuwe staatsrechtelijke figuur alleen in het leven geroepen is om een bijna verloren politieke zaak te redden. Had men als motief arbeidsverdeling gehad, dan zou deze constructie nog niet verantwoord zijn, want dan had men ook voor dit geval de functie „staatssecretaris” kunnen inschakelen.

Was het motief alleen om uit een formatie-impasse te geraken, dan is de oplossing staatsrechtelijk zeker niet elegant. Zij schept een zeker dualisme in een zeker homogeen geheel en wijst in wezen op een verlaging in waarde van de ministeriële functie nog altijd de hoogste functie waartoe een Nederlands staatsburger geroepen kan worden. In het dagelijks leven kunnen we al of niet ten onrechte weinig waarde hechten aan gewoonten en decorum, maar ten aanzien van het hoogste ambt dat een staatsburger kan vervullen, mag er geen sprake zijn van verwaarlozing van die gewoonten of het minachten van het decorum.

Een binnen-buitenlandse en een buitenbuitenlandse minister zijn politieke scheppingen die alleen een geforceerde oplossing in een strijd om een bepaalde politieke machtspositie ten doel hebben. Men is vol critiek op de doorbraakpogingen van bepaalde partijen, vooral na de laatste verkiezingen, maar hier laat men ons een wel bijzondere doorbraak zien, ter wille van een machtspositie, die door het ministerschap geboden wordt. G. DEKKER