nale belang. De Tunesische kwestie laat het weer zien. Het is voor Engeland en België (en ook voor hun landen-medestanders) van belang om Frankrijks positie in Noord-Afrika te sparen. Bovendien zit België met Congo, Engeland met zijn problemen in Kenya. Populair gezegd: ook deze landen hebben boter op hun hoofd.

Frankrijk zelf vond niet beter te doen dan uit de vergaderingen der politieke commissie, welke aan de kwestie Tunis zijn gewijd, weg te blijven, hetgeen stellig terecht door de Egyptische gedelegeerde Monen als getuigenis van zwakte werd gekwalificeerd.

Wat is er gebeurd?

Hoogst onaangenaam en verdacht is, dat na elke ernstige gebeurtenis in Noord-Afrika de Franse autoriteiten, de inlichtingenstroom zoveel medelij k af dammen. Een Franse „binnenlandse aangelegenheid” in Noord-Afrika is in feite een geheim, dat slechts in de enge kring der Franse familie wordt behandeld. Of: is uitgebroed? Met deze ernstige vraag houdt de verontruste wereld zich bezig.

Ferhat Hatsjed is vorige week op bijzonder walgelijke wijze vermoord. Zijn lichaam werd, doorzeefd met kogels, gevonden.

Over het „■wie” van de moordenaars doen allerlei gissingen de ronde. De meest geuite veronderstelling is, dat een particulier Frans veiligheidscommando, zoals er zijn opgericht ter bescherming van de Franse kolonisten, uit ■wraakgevoelens tot deze daad is gekomen. Van Franse zijde wordt gesuggereerd, dat Tunesiërs zelf er de hand in hebben gehad. Dat laatste is hoogst onwaarschijnlijk, als wij letten op het politieke nadeel dat de Tunesiërs er door ondervinden moesten, en nu ook ondervinden.

De derde veronderstelling, nl. dat de moord door de Franse autoriteiten zelf zou zijn ingegeven, is overigens even onwaarschijnlijk. Er zouden eenvoudiger middelen geweest zijn om Hatsjed, wiens invloed overigens groot was, uit te schakelen. Men zou hem bijvoorbeeld hebben kunnen gevangen nemen, zoals de voornaamste oppositieleiders.

Het vermoeden, dat Franse kolonisten er de hand in hebben gehad, wordt versterkt door de officiële Franse houding. Het onderzoek is in handen gelegd van de Franse justitie. Een Frans hof te Tunis heeft daartoe de beslissing genomen, omdat het hier „een politieke misdaad betreft”.

De maatregelen

Hoezeer het gebeurde de Noordafrikaanse bevolking in beroering heeft gebracht, blijkt uit de grote onrust sindsdien. Bomaansiagen, maar ook een betoging van naar schatting 5000 Marokkanen te Casablanca afgelopen Zondag zijn gebeurtenissen, die niet kunnen worden misverstaan.

Ook kan er geen misverstand meer bestaan over hetgeen de Fransen ter oplossing nastreven. De hoogste Franse machtshebber de Hautecloque heeft zich tot taak gesteld met ijzeren hand orde en rust te herstellen. Nog altijd is dat dus blijkbaar het recept om nationale bewegingen in afhankelijke gebieden tegemoet te treden. Een fataal recept overigens. Om succes te hebben heeft hij vrijwel alle nog in vrijheid vertoevende Tunesische leiders gearresteerd en in een woestijnplaatsje opgesloten. Het eerste slachtoffer was de opvolger van Hatsjed, nl. Messadi, een intellectueel die vele studiejaren aan de Sorbonne te Parijs heeft door gebracht.

Maar zonder leiders wordt de verzetsbeweging enkel maar gevaarlijker.

En de hervorming?

De hervormingsbeloften van de Fransen worden tegen deze gewelddadige achtergrond nogal suspect. Geweld, onderdrukking van een opstandigheid, arrestatie van opposanten .... dat alles past nu eenmaal niet bij hervormingen. Het is in de geschiedenis al vaak geprobeerd, maar de basis voor gezonde hervormingen, nl. eerlijk overleg met de bevolking, voor wie die hervorming is bedoeld, ontbreekt daarbij.

De Tunesiërs moeten met de klomp kunnen aanvoelen, dat het de Fransen niet gaat om het hoeveel der hervormingen, maar om het hoeveel van het behoud van de eigen posities. Een Tunesische schijnregering zonder enig gezag vermag die indruk niet weg te nemen.

De enige, die tot nu toe uiterlijk onberoerd is gebleven, is de bey van Tunis. Op alle voorstellen van de Fransen heeft hij hun de lachspiegel der realiteit voorgehouden. De bey speelt het spel niet mee, maar wacht af, schijnbaar onbewogen. Deze haard van passief verzet moet voor de woedende Fransen het onverteerbaarste zijn.

Het is ontzaglijk spijtig, dat Frankrijk geen andere houding kan opbrengen. Het Tunesische avontuur doet de Westerse wereld meer schade dan het aanzien van honderd divisies met 1000 viiegtuigen en wat al niet meer ooit kan vergoeden. In andere woorden: de andere Westerse mogendheden zullen een duidelijk afwijzend standpunt ten aanzien van de Noordafrikaanse politiek moeten innemen, ook al zetten zij de samenwerking met Frankrijk daarmee voorlopig op het spel. Waarschijnlijk een ijdele wens overigens, helaas.

H. VAN VEEN

Het bisschoppelijk verbod

1

Toen na de bevrijding van ons land de drie grote vooroorlogse vakcentralen weer werden opgericht, betekende dit voor velen, die hadden gehoopt op één ongedeelde algemene vakbeweging als resultaat van gezamenlijke strijd tegen de bezetter, een teleurstelling.

De vorm van samenwerking van de drie vakcentralen en de samenwerking van de afzonderlijke organisaties gaf evenwel nieuwe hoop, dat de scherpe tegenstellingen tussen confessionelen en niet-confessionelen in de vakbeweging zouden verminderen. Meer eenheid en verdraagzaamheid zou dan toch het practische resultaat zijn.

De Generale Synode van de Hervormde Kerk gaf in een verklaring te kennen, dat, indien de ontwikkeling in het N.V.V. zich doorzette, het lidmaatschap van dit verbond voor leden van de kerk in het algemeen niet ontraden kon worden.

In de Vastenbrief van 1946 deelde het Nederlandse episcopaat het volgende mede:

„In socialistische verenigingen, zoals het N.V.V., openbaart zich een streven om deze verenigingen los te maken van de door de kerk steeds veroordeelde Marxistische grondslagen en louter materialistische d.oelstellingen. Op grond hiervan menen de leiders, dat deze organisaties niet langer meer voor katholieken verboden zijn. Hoewel Wij geenszins de ogen sluiten voor de ontwikkeling, die zich thans in socialistische verenigingen aftekent, menen Wij toch, dat de deugd en voorzichtigheid eisen, dat

Wij onze vroegere bepalingen omtrent het lidmaatschap van socialistische verenigingen handhaven, totdat uit de feiten blijkt, dat haar streven niet meer in strijd is met de christelijke beginselen en de christelijke geest.”

Belde verklaringen gaven hoop op andere verhoudingen tussen kerk en vakbeweging.

Zodra de confessionele organisaties zich weer aardig sterk begonnen te voelen werden bezwaren aangevoerd tegen het gezamenlijk beleggen van ledenvergaderingen. De vorm van samenwerking werd overigens zo vastgestéld, dat de principiële zelfstandigheid van iedere organisatie betekende: geen gezamenlijk beraad omtrent de motieven voor een in te nemen standpunt, maar overleg omtrent het te vormen compromis van de afzonderlijk vastgestelde standpunten.

In de jaren na 1946 bleek, dat het bisschoppelijk verbod voor katholieke arbeiders om lid te zijn van het N.V.V. niet zou worden opgeheven. Intussen had de Synode van de gereformeerde kerken zich opnieuw positief voor de christelijke organisatie uitgesproken, hetgeen practisch overeenkomt met het bisschoppelijk verbod.

Het C.N.V. trachtte de verklaring van de Synode van de Hervormde Kerk zo te interpreteren, dat pas wanneer het N.V.V. zich ontwikkelde tot practisch een christelijke organisatie, tegen het lidmaatschap voor christenen geen bezwaar zou bestaan. De ontwikkeling in het N.V.V. zette zich door. Er werd niet meer op Zondag of andere christelijke feestdagen vergaderd. Het beginselprogram werd zodanig gewijzigd, dat het innig verband tussen religie en levensovertuiging enerzijds en maatschappelijk inzicht anderzijds wordt erkend en ieder lid het recht heeft in zijn arbeid voor de vakbeweging hiervan te doen blijken. In samenwerking met „Kerk en Wereld” werden bijeenkomsten georganiseerd voor protestants-christelijke leden van het N.V.V., ten einde zich te kunnen beraden over bepaalde vraagstukken. Bij de buitenkerkelijke arbeiders kwam steeds meer begrip voor de opvatting, dat christenen het lidmaatschap van de algemene organisatie niet aanvaarden ondanks hun geloof, maar dat zij op grond van of in overeenstemming met hun innerlijke overtuiging veerstanders zijn van het sociaaleconomische program van het N.V.V. Dit is een stuk vernieuwing, die (het zij erkend) nog lang niet is voltooid.

De houding van de rooms-katholieke en gereformeerde kerken betekent evenwel in feite, dat, evenals voorheen een aantal (hoeveel is met geen mogelijkheid te zeggen) arbeiders met het probleem zitten te moeten kiezen tussen de kerk en het N.V.V. Van een werkelijke keuze is uiteraard geen sprake. Ds Buskes heeft in enkele artikelen over de doorbraak o.a. opgemerkt, dat iemand zijn geloof niet behoeft te verliezen, als hij iid wordt van het N.V.V. Wij zijn het daarmede van harte eens. Maar wel is het zo, dat iemand, die op grond van zijn maatschappelijk inzicht zich aansluit bij het N.V.V. en daardoor uit de kerk dreigt te worden gestoten, voor een grote moeilijkheid wordt geplaatst.

Wie zal bepalen, hoeveel innerlijke strijd is gevoerd, ja, hoeveel leed is geleden in deze worsteling tussen geweten en practisch handelen? Dat mensen, die dit alles