f Aan \ den Heer \ behoort de aarde f en haar Ê volheid. j S. Psalm 24 : 1 y

Tijd en Taak

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR 51STE JAARGANG VAN ~DE BLIJDE WERELD”

Zaterdag 17 Januari 1953 Nr3 Redactie; dsj. J. Buskesjr ds L. H. Ruitenberg dr J. G. Bomhoflf Redactie-Secr.: Roerstraat 48* Amsterdam-Zuid Telefoon 24386 p/a dr J. G. Bomhoff Vaste medewerking van prof. dr W. Banning J. Hulsebosch H. van Veen dr M. V. d. Voet ds H. J. de Wijs Mej. dr M. H. v. d. Zeyde e.a.

perjaarfS,—; halfjaar f 2,75; kwartaalf I,soplusf 0,15 incasso. Losse nrsfO,ls; Postgiro 21876; Gem. giro V 4500; Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15, Amsterdam-C; Postbus 800

DE NAAM JEZUS

Eeuwen lang heeft de naam Jezus een grote aantrekkingskracht op de mensen geoefend. Ook zij, die luid critiek oefenden op kerk en christendom, zwegen en werden stil, wanneer de naam van Jezus genoemd werd. Alle mogelijke bewegingen hadden zelfs de eigenaardige behoefte, om de naam van Jezus voor zichzelf in beslag te nemen.

Ik meen, dat wij er goed aan zullen doen, te beseffen, dat er de laatste jaren in dit opzicht een en ander aan het veranderen is.

Duizenden zegt de naam Jezus niets meer, zoals de naam van God voor duizenden een woord uit een woordenboek geworden is.

Gustav Flaubert heeft jaren geleden zich reeds met deze dingen bezig gehouden, toen hij zijn „Verzoeking van de heilige Antonius” schreef.

Niet alleen wat wij zonde noemen, tracht de moderne Antonius te bedwelmen, maar ook alles wat wij als waarheid prediken, blijkt van geen waarde te zijn. Alle godsdienst is zelfbedrog.

Alle góden trekken in een lange stoet aan Antonius voorbij, maar zij zijn allen dood, vanaf de afschuwelijke praehistorische afgoden tot de schone Griekse góden, de Olympiërs en de strenge God van Israël.

Als zij alle voorbijgetrokken zijn, roept Antonius wanhopig: Wat blijft er over?

De duivel antwoordt: Ik blijf over!

Men heeft, toen dit stuk verscheen, de vraag gesteld, waarom het christendom ontbreekt. Dat is toch de jongste van alle godsdiensten, bovendien de godsdienst, die op het Westen de grootste invloed heeft geoefend.

Flaubert schijnt oorspronkelijk de bedoeling te hebben gehad, ook Jezus in zijn stuk te laten optreden, maar in de definitieve uitgave heeft hij die bladzijde weggelaten. Na zijn dood heeft men haar gepubliceerd.

Als alle góden aan Antonius voorbijgetrokken zijn, wordt de hemel donker: zwarte duisternis. Maar dan opent deze zich en een stad komt te voorschijn, een stad met huizen en fabrieken, straten en pleinen en mensenmassa’s: Parijs. Tussen de menigte zien wij Jezus, zijn haren geheel wit, zijn gestalte gekromd onder de last van het kruis.

De mensen verzamelen zich om hem. Sommigen slaan hem en spuwen hem in het gelaat. En dan begint een nieuw lijden, erger dan het eerste, want het loopt

alles uit op minachting en onverschilligheid. Het slot is, dat niemand meer aan hem denkt en naar hem omkijkt. Hij sterft ergens aan de kant van een weg. Niemand trekt er zich iets van aan en als hij de laatste adem uitblaast, hoort men niet als op Golgotha een geweldige kreet, maar nauwelijks een zucht.

Weer sluit zich de duisternis en Antonius roept uit: Ontzettend, wat blijft er over?

En dan antwoordt de duivel, nu nog vreselijker: Ik blijf over!

Jezus is een onbekende geworden, hij sterft ongemerkt, hij heeft geen vat meer op de mensen. Het is uit met hem.

Plaubert heeft dit fragment niet laten drukken.

Waarom niet?

Louis Bertrand spreekt in het boek over Flaubert, waarin hij dit fragment heeft opgenomen, over godsdienstige bezwaren. Misschien ook wilde Flaubert enkele van zijn vrienden niet kwetsen. Misschien ook durfde hij de publicatie niet aan, hij, die van zich zelf zei: „Ik ben au fond een mysticus, maar ik geloof in niets”.

Laten wij ons geen illusies maken: de moderne wereld kent Jezus niet meer.

Dat is afschuwelijk, wanneer wij geloven, dat de naam Jezus de samenvatting van heel het Evangelie is.

Natuurlijk: de kerk is er en het christendom is er, de theologie is er en de richtingen zijn er. Daar kunnen wij over praten. Dat mag ook wel. Maar het behoeft niet. Wij kunnen naar het woord van Dr Noordmans ook volstaan met het uitspreken van de naam Jezus. Dan valt al het andere weg en blijft er niets over dan die éne naam.

Hoe langer hoe meer heb ik het gevoel, dat wij ons front moeten inkorten.

Wij staan in de wereld van 1953 en er zijn ogenblikken, dat ik het alleen volhoud, als ik stil bij mij zelf de naam Jezus uitspreek. Met geen enkele andere naam is dat het geval. Ik zou niet weten met welke.

De grote evangelist Moody vertelt, dat hij in de slavenoorlog als veldprediker diende en geroepen werd bij het sterfbed van een soldaat. Deze vroeg angstig: Help mij sterven! Moody zei: Ik wou, dat ik je in mijn armen kon nemen en tot aan de poort van het paradijs kon brengen, maar ik kan je niet helpen sterven. Er is er slechts één, die het kan! Toen noemde hij de naam Jezus.

De mens van onze tijd vindt leven moeilijker dan sterven. Hij vraagt: Help mij

leven! Het gaat om de zin en het doel van het leven. Het gaat om het geluk. De bijbel noemt dat de zaligheid en hij zegt, dat Jezus de Zaligmaker is. Het gaat om het zeker zijn van God.

Stel u voor, dat gij u bevindt aan de kant van een breed en diep water. Gij moet aan de overzij zijn, maar er is geen verbinding. Gij kunt de overzij zien, maar niet bereiken. Kreten, seinen, het helpt alles niets. Alleen een vaste brug, die beide oevers verbindt, kan u helpen.

Het beeld is duidelijk. Tussen ons en God is een afstand, een scheiding, als water, breed en diep.

Het is ons schepsel-zijn dat ons van God onderscheidt en het is ons zondaar-zijn, dat ons van God scheidt.

Jezus is de brug, die beide oevers verbindt: „Jezus, gij zijt de weg tot God!”

Maar nu nog eens, er is zoveel onverschilligheid en er is zoveel sleur. Wij hebben de naam Jezus doodgepreekt, diood getheologiseerd, doodgepraat, doodgezongen. ,

Ik dacht, dat het aankwam op het leven bij die naam en uit die naam.

Van een eenvoudige heilsoldate, die in het Oosteinde van Londen onder de verworpenen der aarde werkte zij deed niet anders dan eenvoudig met de mensen leven en hen helpen las ik, dat men haar in die achterbuurt „de Jezusjuffrouw” noemde. Dat was niet bedoeld als een scheldnaam, maar als een erenaam.

In de moderne wereld zullen wij de mensen alleen iets bij kunnen brengen van Jezus, indien ons leven van elke dag die naam draagt en verkondigt.

Van al het andere verwacht ik eigenlijk niets.

Het kerkendom en het christendom kunnen de wereld niet redden.

De theologie en de richtingen evenmin.

Het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht.

Ik zou willen, dat mijn leven en dat van ons allen een beetje leek op dat van die Londense heilsoldate, vner leven de mensen, die van Jezus niets wisten, er toe drong, haar „de Jezusjuffrouw” te noemen.

Duizenden hebben van het Evangelie niet meer geleerd dan die éne naam.

Duizenden hebben van het Evangelie niet meer onthouden dan die éne naam.

Zij hebben geen tijd meer en vaak ook geen zin meer, om de hele bijbel te bestuderen. Laten wij door ons leven hen in staat stellen, de blijde klank van die naam te horen.

Een beker koud water, gereikt in de naam van Jezus, betekent in de wereld van 1953 meer dan een dik boek over het christendom en een geweldige actie ter verdediging van het christelijke Westen.

J. J. BUSKES Jr