DE INTELLECTUEEL EN DE WERK-CLASSIFICATIE

Op het congres, dat men in Amsterdam heeft gewijd aan de positie (en de zorgen) van de intellectuele „midden-groepen”, heeft dr Pen met zijn beschouwingen blijkbaar nogal wat opschudding en verzet gewekt. De feiten zijn bekend: deze „middengroepen” zitten in de knel; hun reële inkomens zijn in vergelijking met de vooroorlogse tijd sterk achteruit gegaan; de klachten daarover worden steeds veelvuldiger en steeds luider; rapporten uit K.V.P.-kringen hebben heerlijke visioenen verwekt door uit te spreken, dat de salarissen van deze groepen in de loop van enkele jaren ongeveer 30% hoger moeten komen; in Amsterdam is een groot congres gehouden.

En op dat congres heeft dr Pen heel stoute dingen gezegd, die helemaal niet pasten bij de pril-ontbotte visioenen.

Daarbij heeft hij ook nogal sterk gespeeld met de gedachte van een normatieve salariëring voor deze groepen op basis van een werk-classificatie. Het zou niet vreemd zijn, wanneer deze gedachte meer levensvatbaarheid zou blijken te hebben dan velen aanvankelijk misschien geneigd zijn te denken. Per slot van rekening is de werkclassificatie in trek en wordt ze op steeds ruimere schaal toegepast. De idee om deze lijn door te trekken, is niet zo nieuw. Daarom is het misschien nuttig er een paar opmerkingen over te maken. Daarbij dient een juist inzicht in de principes der werkclassificatie voorop te staan.

Werk-classificatie is een der moderne hulpmiddelen van de loon-techniek, met zeer bepaalde eigenschappen. Het doel van dit hulpmiddel is: te komen tot een 'billijke maatstaf voor een vorming van (basis-) lonen, die een voldoende en gerechtvaardigde differentiatie vertonen. Bovendien wordt de eis gesteld, dat deze maatstaf algemeen bruikbaar moet zijn. Zo heel gemakkelijk is aan al deze voorwaarden niet te voldoen! De werk-classificatie (die momenteel alleen nog maar wordt gehanteerd voor de overigens zeer brede sector van de hand-arbeidersfuncties) probeert dit doel te bereiken door uit te gaan van een vergelijking van Juncties. Van een aantal „vaste gezichtspunten” uit (d.w.z. kwaliteiten, vaardigheden en arbeids-omstandigheden) wordt iedere functie bekeken en in een punten-waardering wordt uitgedrukt welke van deze factoren door de Junctie vereist worden en in welke mate. Vanzelf komt men daardoor tot de gewenste differentiatie, de rangorde der functies. Van dat punt af gaan andere elementen de loon-vorming nader bepalen.

Dit klinkt misschien erg eenvoudig, maar in de practijk blijkt het lang niet eenvoudig.

De eerste vooronderstelling is dus de vergelijkbaarheid van een groot aantal verschillende functies. Hier rijst meteen al een vraag. Bestaat er ten aanzien van de zeer uiteenlopende functies der genoemde „midden-groepen” inderdaad een voldoende „vergelijkbaarheid”?

Waar ligt die bijv. tussen de functie van een hoofd-ambtenaar en die van een leraar aan de H. 8.5., die laten we dat even aannemen momenteel op ongeveer hetzelfde salaris-niveau liggen?

In het kader van de totale inkomensstructuur ligt dit probleem nog moeilijker.. Want: ergens zal toch een vergelijkings-

basis moeten worden vastgesteld tussen de handarbeiders-functies en die der „intellectuele beroepen”. Wanneer men althans de werk-classificatiegedachte serieus neemt. Daarbij zal er om te beginnen voldoende klaarheid moeten zijn over de vraag of men in het geheel der maatschappelijke structuur de „witte-boorden”-functies sociaal en materieel hoger wil blijven klasseren dan de „overall”-functies. Anders gezegd: of men het en noodzakelijk acht de geprivilegeerde positie der „intellectuele functies” blijvend te accentueren. Om die vraag heendraaien helpt ons niets verder. Daarnaast bedenke men, dat ook de werk-classificatie niet los staat van de situatie op de arbeidsmarkt. Schaarste of overvloed van bepaalde kwaliteiten spreken ook hier een woordje mee. In het verleden heeft de schaarste-situatie de historisch gunstige positie van de „intellectueel” mee bewerkstelligd.

Met het hulpmiddel der werk-classificatie zonder meer is de sociale-statusvraag zeker niet op te lossen.

In de tweede plaats behoort het tot het wezen van de werk-classificatie, dat daarbij sterk de Junctie op de voorgrond staat en met de mens, die deze functie vervult. Nu is het een feit, dat men in de ambtenaren- en onderwijswereld momenteel feitelijk reeds uitsluitend een loon-vorming op basis van functies heeft. Een eenvoudig voorbeeld: de prima leraar en de „klungel”, die hetzelfde aantal lesuren en hetzelfde aantal dienstjaren hebben, verdienen ook hetzelfde.

Wie over werk-classificatie gaat denken, behoort echter o.i. ook te overwegen, dat in de toonstelsels, die in de bedrijven worden toegepast, doorgaans ook in de vorm van prestatie-lonen en waarderingssystemen de individuele verschillen en de wijze, waarop de functies worden uitgeoefend, tot uiting komen.

Pilatus zeide tot de Joden: „Zie uiv Koning!” Zij dan schreeuivden: „ Weg met hem! Weg met hem! Kruisig hem!” (Joh.-19-15) Noord-Nederlandse Meester ± 1480

Een heel moeilijk punt (bij een zich wijzigende sociale structuur der maatschappij en bij een reeds gewijzigde arbeidsmarkt) zal de „behoeften-kwestie” blijven. Een uiterst nuchter en reëel punt overigens. De man uit de intellectuele middengroepen zal doorgaans door de aard van zijn werk zijn contacten grotendeels hebben in de materieel beter gesitueerde kringen. Dat brengt de „behoefte”, mee aan enigszins gelijkwaardige behuizing, woninginrichting, stijl van sociaal verkeer, ont(Veri/olg op pagina 6)