Na het partijcongres

Met de aarzelend ingezette Socialistenmars sloot het congres 1953 van de Partij van de Arbeid in de Haagse Dierentuin. Dit slotlied was het enige lied, dat gezongen werd in drie dagen.

Als wij de rijkdom van liederen bepalend achten voor de intensiteit van een gemeenschap, dan ziet het er dus voor de Partij zoals trouwens ook voor ons gehele volk niet best uit. Toch is zo’n oordeel onbillijk. Dit feit geeft alleen aan, dat ook op dit congres weer bleek, dat de P. v. d. A. geen levensgemeenschap bedoelt te zijn, maar werkgemeenschap.

Nu, er is gewerkt. Vorrink hield de touwtjes goed in handen en het overladen program werd, op de agrarische inleiding na, geheel afgewerkt. Er was discipline, ook en vooral bij de discussianten, van wie velen hun best deden zo kort mogelijk het hunne te zeggen.

Er is gewerkt en èr is geen ruzie gemaakt. Zelden heb ik een socialistisch congres bijgewoond, waar zo weinig tegenstellingen aan het licht kwamen. Er was geen sprake van een vleugelgevecht, noch ten aanzien van het militaire vraagstuk, noch bij het sociaal-economisch beleid. Men mag niet zeggen, dat het geheel düs mat was. Men kan toch geen tegenstellingen nodeloos opwekken? Het was wèl jegens elkander vriendelijk en Vorrink, die daar vroeger wel eens een neiging toe had, behoefde thans zijn welsprekendheid er niet tegenaan te gooien om iets door te zetten, behalve dan over de generale blokkering van de bejaarden voor vertegenwoordigende lichamen.

Oorzaak van deze situatie was van tweeerlei aard.

In de eerste plaats leefde men in de nasmaak van de verkiezingsoverwinning. Dat men er dus behoefte aan had juist nu zijn eenheid te demonstreren terwijl het bij de grote concurrent voortdurend rommelt was te verstaan. Men had die overwinning vooral bevochten op de K.V.P. en dat dus de verhouding tot de K.V.P. het meest aan bod kwam, was ook weer logisch. Hier liggen inderdaad diepe controversen: moet men zich confessioneel of niet-confessioneel organiseren. Men had er behoefte aan en Burger heeft in zijn grote rede dat duidelijk en secuur gedaan de pogingen om nu de P.v.d.A. in een verkeerd daglicht te stellen door haar tot een humanistische partij te verklaren, af te wijzen. Het mag na dit congres overduidelijk geacht worden, dat de P. v. d. A. géén antipapistische partij is, maar evenmin handjeplak speelt met Rome. Wij zouden in onze protestantse kringen al veel gewonnen hebben, als de eerlijke bedoelingen daarvan onomwonden werden erkend.

Dat deze positiename tegenover de valse voorsteliingen van K.V.P.-zijde gretig werd aanvaard en dat hier geen enkele discussie op volgde, maar wèl een ovatie aan Burger, is typisch geweest voor de sfeer van het gehele congres. Dat de positiebepaling tegenover de pfot. chr. partijen wat in het gedrang kwam, valt te betreuren.

In de tweede plaats waren de onderwerpen een beetje doorgepraat öf te moeilijk. Bij de sociaal-economische politiek, door Hofstra innemend-helder ingeleid, komt voor een goede discussie heel wat kijken. Een grote mate van deskundigheid (maar

wij hebben veel economen onder ons, zo bleek van achter het spreekgestoelte) moet aanwezig zijn, om wat zinnigs te zeggen. Van der Goes kreeg na zijn rede over de buitenlandse politiek practisch alleen maar vragen te beantwoorden en op de (veel te lange en vlak-uitgesproken) rede van In ’t Veld volgde geen discussie. Daar komt bij, dat de zaken, die wél een tegenstelling zouden kimnen oproepen (onderwijsvernieuwing, cultuurpolitiek) niet aan de orde kwamen. Naar ik in de wandelgangen hoorde, bestaat het plan om op korte termijn opnieuw een onderwijscongres te beleggen. Ik hoop, dat de vragen van de cultuurpolitiek er dan ook bij mogen behandeld worden.

Tegen deze achtergrond was het duidelijk, dat het congres eensgezind, vriendelijk en zonder spanningen verliep. Zo was het ook met de bespreking van het beleid van het P.B. En met de behandeling van de voorstellen. Dat de zetel van de Partij naar Den Haag komt, acht ik logisch. Reeds nu, vernam ik, vergadert het P. B. steeds in Den Haag. Het prozaïsche gebouw aan de Tesselschadestraat in Amsterdam is mij nooit dierbaar geweest. De vernieuwing van de woning moet mee het teken zijn in welke mate de P.v.d.A. werkelijk een nieuwe partij is.

De leden van het partijbestuur zijn zonder moeite gekozen. Voor een bespreking is geen plaats op het congres en misschien is dat wel juist. Toch is er altijd een beetje verzet bij mij tegen deze wijze van verkiezen. De bekenden krijgen stemmen omdat ze bekend zijn. Een zekere eenzijdigheid van het P.B. is daarom nooit te omzeilen.

Van de 19 leden, die niet in het bureau zitten, komen er 12 uit de grote wooncentra, wanneer men Wassenaar bij Den Haag rekent. Geen enkele komt van het platteland, tenzij men Goor daar moet plaatsen. Naast vijf Kamerleden zetelen vijf burgemeesters in dit college. Daarnaast tellen wij dan nog vijf hoge tot zeer hoge functionarissen in het ambtelijk of bedrijfsleven. Een heengroeien naar het managerdom? Of ook misschien een teken, dat er geen partij is, waarin de klassenstrijd zozeer overwonnen is, als juist in de F. v. d. A.? Want wie de mannen en vrouwen zag in de zaal wist, dat de samenstelling daarvan noch maatschappelijk noch geestelijk bepaald eenzijdig was. De hartelijke ovatie aan prof. Kranenburg was er een teken van, dat deze oud-voorzitter van de vroegere Vrijz. Dem. Bond nu bij zijn afscheid van het politieke leven een warme plaats in de gehele partij verworven heeft. Het was dus allemaal goed en het weerzien van vrienden gaf een groot gevoel van verbondenheid.

Toch bleef één vraag bij mij achter. Die, welke zowel Vorrink in zijn openingsrede als Banning bij zijn toespraak op de feestavond opriep. NI. Èils wij dan leven in een tijd van zedelijke en geestelijke nood, hoe moeten wij dan van de diepe bronnen, waaruit ons socialisme welt en waarvan wij terecht spreken, het levenwekkend water door het geheel van de Partij voor velen tegen de bedoeling in tóch een levensgemeenschap doen vloeien?

Ik meen dat als dat meer gebeuren zou dan tot nu toe het geval kon zijn, dit een gunstige uitwerking zou hebben niet alleen op het élan van de strijd maar ook op de visioenen, waarmee wij leven.

Een vraag. Ik ken de moeiten, waarmee het antwoord gepaard gaat. Wij, socialisten uit het christendom, mogen intussen nimmer ophouden juist deze vraag te stellen. L- H. R.

Pasen

Pasen is wel het moeilijkste feest om te vieren. Gelukkig werken de omstandigheden er nogal toe mee om ult'wijk-mogelijkheden voor de moeilijkheid te vinden en allerlei gevaarlijke hindernissen te ontgaan. Daar is allereerst de gunstige tijd, waarin dit feest valt. Zelfs wanneer Pasen vroeg in het voorjaar valt, is toch voor ons besef het pleit der seizoenen ook voor dit keer wel weer beslecht en geven wij ons over aan de telkenjare weer nieuwe verademing van de zegevierende lente. Dat is een diepe, oer-menselijke vreugde, die 'wij mogen ervaren in de korte cyclus van nacht en dag en in de langere kringloop der jaargetijden. Wel is waar hebben techniek en modern comfort heel wat van de oorspronkelijke mysterieuze verschrikking en de daardoor zo uitbundige vreugde weggenomen of getemperd de moderne stad met zijn electrische verlichting en neon-reclames kent eigenlijk de nacht niet meer en ook het verstarde seizoen van de dood is niet „echt” meer maar zo diep is door de eeuwen heen toch wel deze ervaring tot ons wezen gaan behoren, dat'wij deze vreugde blijven beleven. Daarmee legt de uitwijkmogelijkheid om van Pasen het oer-oude

feest van het zich vernieuwende leven in de natuur te maken, zo voor de hand. In allerlei streken staat daarbij nog een rijke folklore ter beschikking

Deze vreugde moet ook niet weggemoffeld worden. Ze hoort bij ons menselijk bestaan. En wie wijzer wil zijn dan de natuur, is een óf een dwaas zonder meer öf een dwaze fanaticus. Christenen hebben er nogal eens moeite mee om op deze wijze blij te zijn. Dan gaan ze deze vreugde omhangen —of beter annexeren – met de symboliek van een in het Christendom centraal religieus gebeuren. Dat lukte uiteraard in oude natuur-religies opperbest, omdat daar de religie en de natuur niet van elkaar te scheiden waren. De eredienst was in wezen de eredienst van de natuur. Maar in het Christendom lukt dat niet meer zo. Of de natuur of de „leer wordt er de dupe van of allebei. De natuur kan niet meer vreugdevol worden gevierd of de „leer” verwordt tot een met religieuze franje opgedirkt natuur-verhaaltje. Of men sluit ergens een compromis,

Het Paasfeest der Christelijke religie is namelijk geen cyclisch feest. EM dat maakt de zaak zo moeilijk. Alle cyclische feesten