De praktijk en het visioen

N.a.v. „Na 100 jaar kromstaf. Onze houding tegenover Rome” door prof. dr A. A. van Ruler. Uitgegeven in opdracht van het Ned. Prot. Convent door J. N. Voorhoeve, Den Haag, 1953. 31 blz. ƒ 1,25.

Ik had dit boekje met grote instemming en bewondering gelezen. Prof. Van Ruler heeft enkele doeltreffende en diepzinnige gedachten uitgesproken n.a.v. het herstel der R.K. kerkelijke hiërarchie, die naar het mij voorkwam bij elk Hervormd Christen zoal geen instemming, dan toch overweging verdienen. Met het artikel van prof. dr C. W. Mönnich in „Wending” (Maart 1953) behoort het tot de meest principiële stukken die mij de laatste tijd onder ogen kwamen betreffende onze geestelijke houding naast en tegenover Rome.

Ik was dus verbaasd, toen Het Vrije Volk (hoofdartikel 20-5) zonder zich over de waarde van het boekje uit te spreken, een bepaalde beschouwing eruit aan een nadrukkelijke kritiek onderwierp. Ik heb toen het boekje nog eens aandachtig gelezen en ziehier enkele van mijn overwegingen, die misschien verhelderend zijn, hoewel ze geen duidelijke uitspraak brengen in een uiterst moeilijke kwestie, die wij, gelovigen in de P.v.d.A., niet uit de weg dienen te gaan.

Prof. Van Ruler betoogt, dat we niet zo maar het recht hebben om Rome van politieke machtswellust te beschuldigen, maar dat men datgene, wat er meestal mee aangeduid wordt, apostolische zorg moet heten. Hij erkent dat de praktijk en ook de theorie van deze apostolische zorg kritisch getoetst moet worden en dat men zich kan afvragen of Rome daarbij principieel democratisch en verdraagzaam is; hij wijst er vervolgens op dat democratie en verdraagzaamheid anders en z.i. gefundeerd liggen in het Reformatorisch beginsel der gewetensvrijheid, maar dan vervolgt hij, dat men er dan nog niet is. De vraag komt nl. op wat er met de staat moet en zal gebeuren en hoe het volksleven zal worden ingericht.

„Rome en de Reformatie hebben beide hun visioen over deze dingen. Ddarom gaat het, op de lange duur: niet om wat beide onmiddellijk in de praktijk van het politieke en culturele leven in het heden en in de naaste toekomst doen, maar om wat zij om zo te zeggen in hun achterhoofd hebben... Daar vallen in de loop van het historisch proces de beslissingen: in de droom, in het visioen!” Welnu, hier denken Rome en de Reformatie („en de Humanisten” voegt de Vrije-Volk-redacteur er aan toe) anders over. Ze hebben ieder hun visioen van wat de staat behoort te zijn. „De strijd over de staat is dus in wezen onoplosbaar.” H.V.V. vindt dit heel erg. Dit standpunt voert tot „ontbinding van ons volk”. „Het betekent niets minder, dan dat in beginsel elke levensbeschouwing moet pogen de staat en ons volksleven naar haar inzichten te regelen.” „Partijvorming op levensbeschouwelijke grondslag is welhaast onvermijdelijk hier aan verbonden.”

Ziehier waarover het gaat en nu moet me de opmerking van het hart, dat de schrijver in H.V.V. deze passage van prof. Van Ruler niet op haar eigen juistheid heeft onderzocht, maar vrezend voor wat hij wellicht kon verwachten van deze schr.,

zich zorgen heeft gemaakt, waar gelukkig alleen maar problemen liggen.

Ie Van Ruler spreekt in dit boekje nergens over partijvorming op levensbeschouwelijke grondslag en het volgt ook niet uit zijn betoog. Hij erkent, dat er feitelijke samenwerking is „in de praktijk van het politieke en culturele leven in het heden en in de naaste toekomst”. Van zijn standpunt uit is m.i. de vraag of dit moet geschieden door middel van een confessionele partij, die een coalitie aangaat met een andere partij, of door middel van één partij, waarin dragers van verschillende levensbeschouwing elkaar ontmoeten, een kwestie van doelmatigheid.

2e Ik geloof dat we goed doen te erkennen, dat in een cultuur als de onze met haar verscheurdheid op het gebied der levensbeschouwingen, de vraag wat er met de staat moet gebeuren en hoe het volksleven zal worden ingericht „democratisch onoplosbaar” is. (Het woord „democratisch” staat er wel bij prof. Van Ruler bij, maar niet in H.V.V.) We kunnen nog zo enthousiaste voorstanders zijn van de democratische idee, ziende hoe ze gefundeerd is in de gewetensvrijheid, die we onder geen beding willen prijsgeven, te ontkennen valt niet, dat zich hier principieel in deze, onze toestand, een onmacht vertoont, die in de praktijk kan meevallen, maar die nochtans niet genegeerd kan worden. Men moet zich dan troosten met de idee, dat een staatsvorm, die dit gemakkelijker zou vermogen: op politieke wijze vorm geven aan het volksleven, een dergelijke aantasting zou betekenen van de gewetensvrijheid, dat we die daarom fanatiek verwerpen, prof. Van Ruler zo goed als wij.

3e Wanneer H.V.V. schrijft: „Wij menen, dat elke levensbeschouwelijke richting recht heeft op gelijke behandeling door de staat”, dan ben ik toch geneigd te vragen: is dat wel zo? Geldt dit ook voor levensbeschouwingen, die bijv. de weduwenverbranding aanprijzen of de homosexualiteit verheerlijken of om dichterbij huis te blijven: geldt dit ook voor levensbeschouwingen, die rasdiscriminatie voorstaan, of die in naam van de klassenstrijd een dictatuur nastreven? In elk geval meen ik, dat Banning destijds terecht in „Kompas” artikel 23 van het Beginselprogram aldus heeft verklaard, dat de neutraliteit van de staat er principieel in verworpen wordt (blz. 26). Verdraagzaamheid is heel belangrijk, maar het is niet het laatste!

4e Ik meen de schr. van H.V.V. wel te begrijpen. Hij is er van geschrokken, dat prof. Van Ruler „in alle scherpte” heeft gesteld „dat in beginsel elke levensbeschouwing moet pogen de staat en ons volksleven naar haar inzicht te regelen” en ik geef graag toe, dat hier de misverstanden op de loer liggen. Maar dan lees ik bij Van Ruler een prachtige oproep tot zijn medechristenen „om de wereld in te richten naar de belofte en geboden van God in Zijn Woord” en ik besef, dat dit de éérste opdracht is.

Ter geruststelling: wij menen dat deze opdracht in dit tijdsgewricht het best vervuld kan worden binnen het democratische socialisme. Maar onze partijgenoten zullen moeten begrijpen, dat, zo hun levensbeschouwing niet op expansie uit is, (wat ik niet geloof!), de onze het wel is. Gun ons het visioen van een samenleving, die het rijk van God zou zijn op aarde. Wij garanderen u: de lessen der geschiedenis gingen aan ons niet voorbij. Dat rijk van God is niet gebaat door kettervervolging! Dat rijk van God zal op hoger en edeler wijze de gewetensvrijheid garanderen dan de lauwheid van uw „neutrale staat”. De komst van dit Rijk ligt overigens niet in onze handen maar het zal Gods genade zijn. Wie is er verdraagzamer dan God? J. G. B.

Nagoeib mislukt?

NIEUWE OM HET SUEZKANAAL

Toen Nagoeib schoonmaak hield in Egypte, luchtte dat iedereen een beetje op. Hij maakte immers een einde aan het gevaarlijke geïntrigeer, waardoor het volk werd opgezweept en het land naar avonturen gedreven zoals de veldtocht tegen Israël en de kleine oorlog in de zone van het Suezkanaal tegen de Engelse troepen aldaar.

Nagoeib heeft zijn kans gehad, maar het heeft er veel van, dat hij uiteindelijk nauwelijks verandering heeft kunnen brengen in de situatie. Van de door hem voorgestelde hervormingen is tot nu toe weinig terecht gekomen. De Egyptenaren kunnen er hem nauwelijks een verwijt van maken, omdat de problemen, die bijvoorbeeld voor een enigszins bevredigende landhervorming moeten worden opgelost, te ingewikkeld zijn om binnen een paar maanden te regelen. Ook andere kernvraagstukken van het land, zoals het vormen van een intellectuele middenklasse, industrialistie ter verlichting van het boerenvraagstuk, kunstwerken ten behoeve van uitbreiding van het landbouwgebied, beperking van de macht der Mohammedaanse groeperingen ten gunste

van een rustiger politiek leven, zijn niet een, twee, drie geregeld. Maar Nagoeib heeft de pretentie gehad het aan te kunnen, en gesuggereerd dat Egjrpte vrij snel tot meer ontwikkeling zou komen onder zijn leiding. Het was de pretentie van de dictator.

Ook is van hem de belofte uitgegaan de nationale zelfstandigheid van het land tot stand te brengen. D.w.z. de Engeisen uit de kanaalzone en uit de Soedan te verwijderen. Ten aanzien van de Soedan is hij geslaagd, maar met de onderhandelingen over het Suezkanaal is het nu spaak gelopen.

Het heeft er alle schijn van, dat Nagoeib aanvankelijk wei degelijk heeft ingezien, dat samenwerking met de Engeisen, of beter nog binnen het kader van een verdedigingssteisei voor het oosteiijk Middeiiandse-Zeegebied, een veel wenselijker oplossing zou zijn voor zijn land dan het verjagen van alle Britten uit de kanaalzone. In elk geval bleek hij bereid om langdurig met de Engeisen te onderhandelen. Waarschijnlijk is voorts, dat hij gehoopt heeft deze voor de ten aanzien van de na-