/ Aan \ / den Heer ' I behoort de aarde i l en haar J \ volheid. j Psalm 24 : 1 y

Tijd en Ta nh

'onafhankelijk weekblad voor evangelie en socialisme

VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR SISTE JAARGANG VAN ~DE BLIJDE WERELD”

Zaterdag 13 Juni 1953 Nf 24 Redactie: dsJ.J. Buskesjr ds L. H. Ruitenberg dr J. G. Bomhoff Redactie-Secr.; Roerstraat 48® Amsterdam-Zuid Telefoon 724386 p/a dr J. G. BomhofiT Vaste medewerking van prof. dr W. Banning J. Hukebosch H. van Veen dr M. V. d. Voet dsH.J.deWijs Mej. dr M. H. v. d. Zeyde e.a.

Abonnement per jaar/5,—; halfjaar f2,75; kwartaal f 1,50 plus f0,15 incasso. Lotse nrs fO,15; Postgiro 21876; Gem. giro V 4500; Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15, Amsterdam-C; Postbus 800

DE GROTE VERTONING

Wie op Dinsdag 2 Juni de gelegenheid had, vele uren voor een televisietoestel door te brengen, kreeg andere indrukken dan wie naar de radio luisterde of de lange verslagen en impressies over de kroning van Elizabeth II in de krant las.

Een mens kan nooit buiten zich zelf treden. Als wij dat allemaal zien, kunnen wij nooit loskomen van het feit, dat wij Nederlander, christen, socialist zijn. Wij kijken daarom tegelijkertijd geboeid èn afwerend naar het vreemde.

Het is*hier niet de plaats om lange verslagen te geven. Het was onmogelijk ze niet in de kranten te lezen. Plaatjes en koppen dwongen iedereen in Nederland ertoe, een blik te slaan in de Westmlnster Abbey. Een ogenblik aandacht te schenken aan een echt gekroonde koningin.

Aannemend, dat onze lezers deze verslagen zo’n beetje kennen, willen wij hier een paar opmerkingen achteraf maken.

Ten eerste: de Engelsen bezittea het vermogen om vele stijlen en vele cultuurperioden tot één geheel te maken. Wij zagen immers de Oudtestamentische priester, die de handen hoog hief, staande als Aaron voor het altaar, zoals wij dat in kinderbijbels en op catechisatieplaatjes al aantroffen. De zalving, kuis aan het oog onttrokken (waarom eigenlijk?) geschiedt, zoals die—zegt de liturgie aan koningen, priesters en profeten wordt toegediend, was ook Oudtestamentisch. Wij zagen verder de Schotse steen liggen. De steen, waarop in voorchristelijke tijd de Schotse vorsten hun voet zetten, wanneer ze tot hun waardigheid verheven werden. Het Nieuwe Testament klonk óók door in de schriftlezing en in sommige treffende gebeden. De Oude Kerk en de Middeleeuwen waren rijkelijk aanwezig. Zonder deze géén gewaden als hier gedragen; geen geloofsbelijdenis, als hier gezongen. De Reformatie trad naar voren in de persoon van de moderator van de Schotse kerk. In de overhandiging van de Bijbel. Ook was de Reformatie op te merken in de belofte van de Koningin het protestantse geloof te zullen verdedigen. Daar tussendoor speelde de ridderschap haar rol. Zij knielde en bracht symbolische geschenken. Als in een ridderroman. Een was er, die het zwaard mocht brengen, maar dat voorrecht verplichtte hem 100 shilling op het altaar neer te leggen. Zijn wij daarmee in de 17e eeuw, de eeuw van

het koopmanschap? En dan verder... dan is er niets. Niets herinnert aan de 19de eeuw, noch aan het begin, noch aan het einde. En aan de 20ste eeuw wordt men alleen herinnerd door het feit, dat men dit alles op het televisiescherm zien kan.

Wanneer men dat eenmaal ziet, begrijpt men, hoe dit hele spel op z’n eind moet lopen. Nu was het al zo, dat het vertoningskarakter naar voren kwam door de aanwezigheid van zeer veel Amerikanen. Reizigers uit Londen wisten te vertellen, dat die tribunes in groite meerderheid verhuurd waren aan niet-Engelsen. De schoolkinderen langs de Theems (zo zei men) waren de enige Engelsen langs de kant. Nu is dat ongetwijfeld overdreven. Maar zoals in Nederland de overmaat van belangstelling voor oude gebruiken via folklore een teken is van afsterving, zo kon wel eens deze overmaat van buitenlandse belangstelling, dit perfect georganiseerde volksspel een periode inluiden, waarin duidelijk bleek, dat het alleen maar spel is, vertoning.

Ten tweede: wij in Nederland kennen natuurlijk niet het gewicht van al die heren rondom de troon. Hertogen, markiezen, graven, baronnen. Wij hoorden namen, maar wij wisten natuurlijk niet hoe duur ze waren. D.w.z. welke macht ze feitelijk hadden. Maar het is niet ondeugend te veronderstellen, dat deze macht niet groot is. Macht hebben thans ministers, industriëlen, arbeiderslelders. Misschien waren ze in de Westminster Abbey aanwezig. Ze hadden op de schilderachtige Churchill na echter geen pakjes aan, die de moeite van het bekijken waard waren. Maar ik'betwijfel, of ze er waren.

Door dit feit wordt het vertoningskarakter nog meer geaccentueerd. Al die mannen met hun plechtige tred, met hun goud en rood, met hun (door de televisie nóg meer geaccentueerde) perkamenten gezichten, hadden in de wereld niets te vertellen. Zij vertegenwoordigden de volmaakt verleden tijd.

Dit moet toch verbazing wekken. Eenmaal in de geschiedenis waren deze ridders inderdaad stut van het koningschap, steunsel van de orde. Toen waren al deze handelingen zinvol, toen waren ze op de werkelijkheid van die dagen betrokken. Nu waren al deze handelingen onwerkelijk. Toch juichte hier een volk, dat voor bijna de helft democratisch—socialistisch stemt. Waarom wél de mannen, let wel vrouwen kwamen er niet bij te pas, uit

1600 en niet het volk uit 1950 aanwezig? Of moest die ene taxichauffeur met pet en al daarvoor dienen?

Ten derde: ik begrijp werkelijk niet goed, waarom dat militaire schouwspel er achteraan moest komen. Zeker, de mannen waren fraai gepoetst en feilloos gedrild. Wie van dril houdt (ik hoor daarbij altijd de ontzielende commando’s) kon zijn hart ophalen. Maar was ook dit niet compleet middeleeuwen in modem gewaad? Toen was er nog geen samerdeving in onze zin, toen de volken samengebundeld werden door een machtig militair machtig vorst die af en toe zijn tanden liet zien en dan weer orde had geschapen. Ik weet wel iets af van de betekenis van het militaire apparaat in onze cultuur. Zeker is, dat men zich over die betekenis in toenemende mate gaat schamen. Schamen, dat het blijkbaar niet anders kan. Een militaire colonne moge bij velen een beroep doen op hun kinderlijke gevoelens, toen het prettig was om in een rij te lopen en het welbehagen van het rhythme te genieten, wie zich even realiseert wélke functie het militaire apparaat in de moderne maatschappij heeft, gaat niet staan juichen.

Dit deel van de vertoning nu heeft mij het meest verbaasd. Zijn verpleegsters, mijnwerkers, onderwijzers, professoren en bakkers niet evenzeer of nog meer onmisbaar en constituerend voor een volk? Ik kan in bepaalde omstandigheden, mij een volk zonder militairen voorstellen. Ik kan mij geen volk voorstellen zonder toegewijde werkende mensen in de vele geledingen, die de moderne maatschappij vormt.

Als christen mochten wij die 2de Juni getroffen worden door een aantal diepe gebeden, door zinvolle symbolen. Wij moesten ook ontstemd worden vanwege het feit, dat dit christelijk geloof hier practisch alleen maar als conserverend middel werd gebruikt en dat het niet met het oog op de toekomst functionneerde.

Als socialist mochten wij ons hart ophalen aan de perfecte organisatie. Want daar houden wij Maar wij moesten ons tevens verbazen, dat alles voor onze ogen van gisteren, neen van eergisteren was en niet van morgen en overmorgen.

Als Nederlander konden wij edelmoedig genoeg zijn te erkennen, dat ze daar, aan de overzijde, allerlei beter deden, dan wij zouden kunnen doen. Maar tevens 'wisten wij, dat al deze praal de zwakheid van een groot rijk niet kon verbergen. Wij voelen er meer voor er maar eerlijk voor uit te komen, dan een fictie op te houden!

Dat zijn de gedachten bij de grote vertoning van 2 Juni van iemand, die wel helemaal aan deze zijde van de Noordzee leeft.

L. H. RUITENBERG