DE VERZAKTE KERK

Ingenieur Steffens zat in zijn vakblad te lezen. Er werd gebeld. Even later klopte het meisje aan de deur van zijn studeerkamer en deelde hem mee, dat dominee Van Poeldijk er was. Op hetzelfde ogenblik stond de aangediende al in de studeerkamer.

Wel, hoe kom jij hier? Dat kan ik jou ook wel vragen. Ik? Heel eenvoudig. Ik heb hier een baan gekregen. Nou, ik ook. Jij ook? Dan ben je hier

Precies, dominee. Ik hoorde, dat jij hier woonde en ik ben meteen maar naar je toegekomen. Steffens keek een beetje verbaasd. Ook een beetje wantrouwend. Heel aardig, dat je komt. Als oude vrind uit het verzet ben je van harte welkom, maar als je als dominee komt, moet ik je toch eerst wat zeggen. En dat is?

Ik ben na de oorlog heel erg teleurgesteld. Dat verwondert mij niets. Zal ik je vertellen waarom? Jij mij?

Ja, je behoeft mij niets te vertellen. Ik weet heus wel, wat j e dwars zit. De kerk is zelfvoldaan en eigengereid. Zij vindt het maar wat fijn, dat zij na de oorlog het hoofd weer in de nek kan gooien. De eerste teleursteliing. Klopt dat? Klopt.

De kerk exploiteert wat er in de oorlogsjaren gebeurd is, om er de juistheid van haar leer mee te bewijzen. Precies als de politieke partijen. Klopt dat? Klopt.

In de derde plaats. De kerk zet de zaak weer op de oude voet voort. Zij preekt precies als vijftig jaar geleden. Klopt.

En dan in de vierde plaats. De kerk heeft de oorlogsgeneratie niets te zeggen. Die weet wel niet, waar zij het zoeken moet, maar één ding weet zij in elk geval zeker: niet bij de kerk. Lieve tijd, dat weet jij allemaal en je blijft desondanks dominee? Niet desondanks, maar juist daarom.

Dat begrijp ik niet. Niets voor mij. Steffens, herinner je je Karei Winter nog? Ben je vergeten, hoe hij met dat schot in zijn buik niet kon sterven, omdat hij aan zijn vrouw dacht en aan dat meisje uit Amersfoort. Hoe hij pas een beetje rustiger werd, toen wij hem zeiden, dat God ons al onze zonden vergeeft? Hoe hij stiarf en hoe wij later zijn vrouw hebben opgezocht, jij en ik? Schei uit. Ik weet het nog heel goed. Maar dat is voorbij.

Dat is niet voorbij. Integendeel, daarmee begint het pas. Dat was niet alleen vriendschap. Dat was... de kerk. Was... dus toch voorbij. Als ik daarmee dat verzakte gebouw, dat zij kerk noemen, vergelijk... nee... Verzakt! Je hebt gelijk. Dat is zo. De kerk werd tot nog toe door twee pijlers gedragen. Eén van de twee is ondersteboven gegaan en nu is de kerk verzakt. Twee pijlers?

Troon en altaar. Zo zeiden ze dat in de goede oude tijd. Staatskerk. En dat is niet van gisteren of eergisteren. Dat is zelfs niet van de negentiende of de zestiende eeuw. Luther en Calvijn zaten al met die erfenis van kerk en staat, christendom en

politiek. Dat dateert al van Constantijn, van zo ongeveer 350 na Christus.

Constantijn is dus de grote man, die voor die combinatie van staat en kerk de verantwoordelijkheid draagt?

Nou, zo groot was die nu ook weer niet. Hij heeft alleen de nationale god Jupiter of Mars dat maakt niet zoveel verschil afgeschaft en er Christus voor in* de plaats gezet, maar helaas als een nieuwe nationale god. Hij vergat, dat dat met Christus niet gaat.

Waarom niet?

Omdat Christus, anders dan alle andere góden, geen godheid is. Omdat Hij zich als levende God nooit voor aardse doeleinden laat misbruiken.

Dan deugt er van de geschiedenis van de laatste zestien eeuwen niet veel.

Je moet niet generaliseren, maar in dit opzicht is het christendom inderdaad veel te veel een voortzetting van het heidendom geweest. Met christelijke woorden en met christelijke middelen.

Daar moet dan toch wel nodig een eind aan komen?

Daar is eigenlijk al een eind aan gekomen. Bijna overal is die noodlottige verbinding tussen staat en kerk verbroken. De kerk heeft alleen veel te weinig begrepen, wat een geweldige verandering dit betekende. Zij probeert nog telkens die ene pijler, die ondersteboven ging, weer in eer te herstellen. Zij verlangt weer naar een staat, waarop zij steunen kan. Denk maar aan wat er in 1933 in Duitsland gebeurde. De meesten vonden het prachtig. Er zou voor de kerk weer een gouden tijd aanbreken. Het werd echter al spoedig duidelijk, welke hoge prijs de kerk betalen moest. Hitler wilde een staatsgodsdienst en een staatskerk. Waarom ook niet? Sinds Constantijn was de kerk toch eigenlijk altijd staatskerk geweest. Hitler was alleen wat radicaler. Hij wilde ook het interne leven van de kerk regelen. Dat wilde de kerk, voorzover zij nog echt kerk was, niet. Maar de meesten begrepen het niet. Zij verlangden terug naar die verdwenen pijler, zoals een geamputeerde naar zijn af gezette been terugverlangt. Altijd weer is er de verzoeking voor de kerk, om met de bestaande machten aan te pappen. Daar zit de fout. De kerk mag geen twee pijlers hebben. Zij moet vrij zijn. Zij moet geen verbindingen met de staat en het volk 'aangaan, om daarmee haar bestaan te verzekeren.

Wat moet er dan gebeuren? Recht zetten wat verzakt is.

Hoe kan dat?

Die ene pijler moet in het midden geplaatst worden.

Je bedoelt het altaar?

Ja, maar ik zeg liever: het evangelie.

Het zal niet eenvoudig zijn, om een dwaling van zestien eeuwen te overwinnen. Zeker niet. Dat kost jaren. Zie je, daarom blijf ik dominee, maar wie wij daarbij even hard nodig hebben, dat ben jij I

Vrij naar een vertelling in een Duits kerkblad

J. J. BUSKES JR